Enkele Stellingen die vooraf werden ingediend (zie onderaan verslag)

 

Wetenschappen en geloof, geloof in de wetenschap

Auteur: H.J. Rebel

Een grote diversiteit aan godsbeelden kenmerkte de discussie over de cursus Geloof en Wetenschap tussen de inleiders en de deelnemers. Sommigen plaatsten geloof lijnrecht tegenover of staand op de wetenschap, zoals de theoloog Karl Barth de openbaring “Wagenrecht” plaatste tegenover het menselijk kennen. Laat wetenschap haar eigen domein houden en accepteer haar resultaten als feiten en beschouw geloven als iets van een andere orde. “Theologen zullen vaak een beroep doen op de (natuur)wetenschap, maar natuurwetenschappers kunnen altijd verder zonder theologie”, zo verwoordde een bioloog zijn visie. Nu is theologie niet hetzelfde als geloof, zo merkten anderen op, dus toonden ze niet veel affiniteit met deze stellingname. Voor de kosmoloog was de godsvraag het sluitstuk van de steeds groter wordende kennis omtrent het heelal, dat meerdere universa lijkt te bevatten. De theoloog, filosoof en wiskundige Leipnitz sprak al in de 17e eeuw over de logisch mogelijke ‘andere werelden’ De abstractie van de redeneringen was voor velen een hindernis in het meevoelen van dat godsbeeld. Voorzichtiger was het persoonlijke standpunt van de biochemicus, toen hij de Hebreeënbrief citeerde: “Het geloof is de zekerheid van de dingen, die men hoopt en de overtuiging van de dingen, die men niet ziet”… (Hebr.11,1). Hij beschouwde het religieuze als inherent aan de (menselijke) materie, met name aan de hersenstructuur en aan de interactie met de cultuur waarin je bent opgevoed. Je leert religieus te zijn en de vorm van religiositeit is geworteld in je sociale omgeving. Voor menige deelnemer was dit een heel herkenbaar uitgangspunt. Maar de theoloog benadrukte dat dit godsbeeld, zoals elk godsbeeld niet uniek is. In de hele bijbel komen diverse godsbeelden voor, die partiële geldigheid hebben voor de tijd en de plaats waarin ze zijn verwoord. Of in de termen van Cornelis van Peursen “Hij is het weer”; dat was het geloof van de oer-(aarts)vaders van Israel, die Abraham afscheid deed nemen van de religieuze omgeving van Ur en naar Hebron te vertrekken en die Mozes ‘ontmoette’ bij de uittocht uit Egypte. En veel later benadrukten de ‘profeten’, dat God niet gebonden is aan tijd, plaats of vaste gewoontes. Zij stelden het volk van Israel onder de sociale kritiek om de naaste (van welke aard en afkomst dan ook) in het oog te blijven houden. Christenen zien in Jezus van Nazareth de verpersoonlijking en radicalisering van al deze godsbeelden, of in de woorden van de theoloog Helmut Golwitzer: “Jezus, daar gaat God”. Maar is God dan ook niet een oordelende en straffende god, zoals in sommige protestantse kringen in de biblebeld wordt geleerd, zo vroeg een niet protestante deelnemer. Vooral het dogmatische godsbeeld gebaseerd op theologie van de juridisch denkende Paulus, ligt hieraan te grondslag. In Nederland is de theologie van Calvijn, die zelf van oorsprong ook een jurist was, van grote invloed geweest op de nationale cultuur. Theologisch gesproken gaat ons huidige godsbeeld enerzijds uit van de onbegrijpelijkheid en het stilzwijgen van God. Of in de termen van de theoloog Gerrit Manenschijn: ‘God is zo groot, dat hij niet hoeft te bestaan’. Dat laatste slaat op het concreet materialistische godsbeeld. De theoloog voelde zich het meest geïnspireerd door het godsbeeld van de filosoof Levinas, die God ontwaardt in de ogenspiegel van de ander. Deze typisch joodse visie werd in de jaren zestig ook verwoord door Max Horkheimer toen hij als ultiem levensmotto sprak over: Het verlangen naar de gans Andere. En daarmee zijn we weer terug bij het eerst behandelde godsbeeld.

Als slotsom kunnen de volgende lering trekken uit deze serie lezingen over Geloof en Wetenschap, waarbij we Idealtypische (dogmatische) wetenschappers schetsen, waartoe de inleiders door hun nuanceringen niet moeten worden gerekend.

 

De dogmatische natuurwetenschapper twijfelt aan alles wat niet tot zijn vakgebied behoort, maar is ervan overtuigd dat hij eens door waarneming en berekening alles zal doorgronden.

De dogmatische bioloog twijfelt aan alles wat niet past in het verhaal van de evolutie, en is er zeker van, dat eens zal blijken dat ‘geloof/ religie’ louter een functie is van de zelfhandhaving van de menselijke soort.

De dogmatische theoloog twijfelt aan alles wat niet is geschreven in wat hij als de ‘Heilige Schrift’ beschouwt. Eens zal blijken dat de kennis der natuur moet worden bekeken in het perspectief van de bijbelse boodschap.

(mijn interpretatie van de resultaten van inzichten uit de lezingen, niet de positie van de inleiders dus)

Twijfel en zekerheid zijn de domeinen van de menselijke kennis en ervaring. Ook geloof kent twijfel en zekerheid, maar van een andere orde: twijfel over ons inzicht en onze kennis, maar zekerheid over de hoop, die in ons is.

Alles is fictie, droom en chaos bedekt door een heel dun laagje schijnwerkelijkheid van toevallige causale ketens, zo verwoordde Rob Schouten in Trouw het moderne levensgevoel.

En Cornelis van Peursen omspande in dezelfde geest drie decennia filosofisch denken met de aanwijzende ontologie: de werkelijkheid wordt benaderd in feiten, waarden en gebeurtenissen, vervat in verhalen van vertellers. God ervaren we in de gebeurtenissen en gebeurtenissen worden vertaald in ‘feiten-voor-ons’ en in verhalen.

Arnold Brecht – voor de oorlog hoge ambtenaar op het Duitse ministerie van buitenlandse zaken, gevlucht voor Hitler, in de oorlog adviseur van de Amerkaanse president en na de oorlog medevormgever van de Duitse grondwet en hoogleraar politicologie op de universiteit van Princeton – verwoordde zijn ‘geloof’ als wetenschapper in zijn studie ‘Political Theory’ met het volgende gedicht (enigszins vrij uit de Duitse poëzie en de Engelse proza-toelichting vertaald. hjcr ) over de wetenschappelijke twijfel en geloofszekerheid (lett. vertrouwen):

De Twijfel denkt: eens komt de grote dag,

dat ik de strijd met Zekerheid beslissen mag.

Dan zal ík winnen, daar vertrouw ik op,

maar als ik win, ach, welk een strop,

dan weet ik niet dât ik zal winnen;

ik twijfel aan de twijfel zelf van den beginne.

Maar Zekerheid, die zal ’t niet voelen als ze zal verliezen;

oneindig geluk verwacht ze wie haar kiezen.

{Ik würd ‘s nicht fühlen, müsst ich unterliegen, unendlich Glück erwartet mich im Siegen}

 

STELLINGEN en Vragen voorafgaand aan discussie

  1. Theologen zullen vaak een beroep doen op de (natuur)wetenschap, maar natuurwetenschappers kunnen altijd verder zonder theologie. (Jan-Willem Henfling)
  2. Stel dat de wetenschap "straks" nog overtuigender dan nu reeds het geval is, kan postuleren dat het heelal en al dat we de schepping noemen kon ontstaan en blijven bestaan zonder ooit enige inbreng door een Schepper.  Zelfs dan zullen de meeste mensen religieus (willen) blijven, zullen ze elkaar en hun kinderen opvoeden met verhalen die generaties met elkaar verbinden en zal het aantal mensen dat in een god gelooft gestaag blijven afnemen. (Jan Willem Henfling)

En vragen / opmerkingen

  1. Wat is geloof? Het geloof is de zekerheid van de dingen, die men hoopt en de overtuiging van de dingen die men niet ziet. (Hebr. 11:1) In die zin is de moderne natuurwetenschap onder te brengen onder het begrip geloof… Of heeft iemand een beter werkende definitie? (Karel van Dam)
  2. Gaat het in religie alleen om geloof in  god? Dan is bijvoorbeeld het boeddhisme geen geloof, want dat kent geen god. (Karel van Dam)
  3. Als god buiten de mens bestaat (transcendent is), is het dan mogelijk te bewijzen dat hij bestaat (of niet)? Kan een computer daar uiteindelijk eventueel bij helpen? (Karel van Dam)
  4. Vraag aan Henk van Dijk: De filosoof John Searle ziet de omgang van mens met de wereld als een gericht (intentioneel) proces. Bij wetenschap gaat het vooral om gerichtheid van de waarneming; bij geloof om de ‘herinnering dat’; bij de wil om het denken voorafgaand aan de handeling en bij ethiek om het denken tijdens de handeling. Deze intenties zijn niet tot elkaar ter herleiden. In sommige opzichten zie ik een verwantschap met Augustinus, met Polkinghorn en met Torrance. Wat nu is in dit perspectief jouw visie op theologie en geloof en hoe zijn die op elkaar betrokken? (Henk-Jan Rebel)
  5. Vraag aan Karel van Dam: De filosoof Hume stelde dat menswetenschap de basis is van alle wetenschap. In jouw presentatie lijkt het erop alsof je de menswetenschap als ‘kroon’ op de ontwikkeling van het denken voorstelt. Omdat de mens niet in staat is, volgens Hume, om het zijn van de werkelijkheid te verbinden met het ideale zijn (er is een kloof tussen zijn en moeten) kan hij God niet bewijzen als het hoogste goed. Anderzijds stelt Dostoyevski: “Als God niet zou bestaan is alles geoorloofd”. Hoe functioneert geloof in jouw wetenschaps – en mensvisie; is ethiek een begaanbare weg (Henk-Jan Rebel)
  6. Vraag aan Reinoud Slagter: Jouw analyse en beschrijving van het (mogelijk) bestaan van andere universa doet sterk denken aan de ‘other world’ opvattingen van de filosoof Leibnitz. God heeft uit alle denkbare universa de beste gekozen en tot wasdom laten komen. Ons universum is, volgens Leibnitz, het beste, omdat het de meest simpele wetmatige structuur paart aan de grootste rijkdom van verschijnselen. Dat gaat dus over de wetenschappelijke beschrijving van onze wereld. Kun je volgens jou op deze manier zoals Leibnitz tot een Godsvermoeden komen en hoe moeten we dat voorstellen? (Henk-Jan Rebel)

 

mening

Klik op het tekstballonnetje en poneer je stelling, lever je input voor de discussie!

 

 

 

 

TERUG NAAR GELOOF EN WETENSCHAP