Meister Eckhart op het kruispunt van Oost en West.                                    

dr Bruno M.J.Nagel                                                                                        
CCIV Bussum,  november 2016

(deze tekst als pdf (makkelijker printbaar): Click Hier)

1. Mystiek, mystieke teksten.

– Kenmerken van Eckharts mystiek: dynamische eenheid, weg naar ‘binnen’, naar de oorspronkelijke eenheid, waarbinnen zich de goddelijke geboortedynamiek ontvouwt.

– Voorbeelden van oosterse mystiek: loslaten van ik-gebondenheid, van fixaties, weg naar ‘binnen’, terugkeer naar oorspronkelijke, stille heldere eenheid, soms ook naar oorspronkelijke levensdynamiek; terugkeer naar de wereld.

 

2. Meister Eckhart (1260-1328). Leven.Werken.  Eckhart als ‘Lesemeister’ en als ‘Lebemeister’.

 

3. De vier grote thema’s in Eckharts preken:

Wanneer ik preek, spreek ik gewoonlijk op de eerste plaats over (A) afgescheidenheid: dat een mens leeg moet worden van zichzelf en alle dingen. Op de tweede plaats (B) dat hij opnieuw geboren moet worden in het ene goede en dat is God. Ten derde (C) dat de mens moet weten van de grote adel die God in zijn ziel heeft neergelegd; daardoor kan hij in het wonderbare leven van God komen. Op de vierde plaats spreek ik over (D) de louterheid van Gods natuur – onuitsprekelijk is de zuiverheid van de goddelijke natuur. (Eckhart, Deutsche Werke II, 528 v., vertaling  Frans Maas)

(A) Afgescheidenheid / gelatenheid: loslaten van gehechtheid en ik-binding (T1), van religieuze houvasten en van beelden van God. En afscheid van het schepsel-op-zichzelf (= ‘niets’), en van ‘God’: van de uiterlijke verhouding tot ‘God’. Tegenstelling uiterlijk-innerlijk: de weg naar binnen. Goddelijke vonk in de ziel, 'burchtje', 'grond' (T2). Terug naar de oorspronkelijke eenheid (vgl. C en D).

[Vgl. neo-platonisme en ook de hindoeïstische en boeddhistische thema’s: onthechting, loslaten van het ‘ik’, weg naar binnen; negatieve theologie en ‘to kill the Buddha’]

(B) Geboorte van God in de ziel: in de éne grond van de ziel (vgl.C) baart de Vader zijn Zoon, en de ziel baart de Zoon en zichzelf weer terug in het goddelijk hart. (T1) Wederzijdse geboortedynamiek als zich-voltrekkende eenheid. Het beeld van de kokende pot. Het geluk van het paard op de hei. – De geboortedynamiek werkt door in het handelen-‘zonder-waarom’ (T2). Martha en Maria. Ethiek.

[Vgl. het taoïstische wu wei, het egoloos handelen in de zen-kunsten, en ook de thema’s: de ‘wederzijdse doordringing en ondersteuning van alle wezens’ en de terugkeer in de wereld, in het Zen-Boeddhisme; vgl.  ook het ‘handelen zonder de vruchten van je daden te begeren’ in de Bhagavad Gîtâ.]

Het lijden wordt hiermee niet ontkend (zoals ‘onze brave lieden zeggen’) maar getransformeerd: in de wederzijdse geboortedynamiek neemt Eckhart ook het lijden op: als het aanvaarde wederzijds met en om elkaar lijden van mens en God.Vgl. Eckharts Boek van de goddelijke troost. (T4)

[Vgl. in het Boeddhisme: het niet ontvluchten van het lijden, en de rol van compassie/mede-lijden]

       N.B. De dynamiek in Eckharts preken.

(C) Adel van de ziel: Gods grond en de grond van de ziel zijn één. (T2)

[Vgl. in het Hindoeïsme: de Vedânta-school: het ‘Zelf’(âtman); en de Sâmkhya-richting: getuige-bewustzijn]

(D) Doorbraak in de Godheid als ‘terugkeer’. Voorbij of vooraf aan ‘God’ is de ‘Godheid’, ‘Niets’. Radikalisering van de via negativa. Non-dualiteit. Radikaal afscheid van alle uiterlijke verhoudingen (vgl.A – en het ‘terugbaren’ in B) ('doorbraak': T3)

        [Vgl. non-dualiteit in de boeddhistische ‘leegte’, het ‘niets’ in Zen (voorbij de tegenstelling tussen ‘zijn’ en ‘niet-zijn’); vgl. ook de non-dualiteit in de Indische Advaita Vedânta]

4. De actualiteit van Meister Eckhart.


Teksten Eckhart

T 1. Uit preek 2 (Maas): Over de maagd die vrouw wordt. Ontvangen en vruchtbaar worden

(Vert. Frans Maas, Van God houden als van niemand. Preken van Meester Eckhart. Kampen (Kok) 1997, p.39v.;vgl.Jell.nr.9 )

Ik heb, eerst in het Latijn, een woord gesproken dat in het evangelie geschreven staat en in onze taal aldus luidt: 'Onze Heer Jezus Christus ging op naar een stadje en werd ontvangen door een maagd die vrouw geworden was' (Lk 10,38).

Welaan, luister nu goed naar dit woord: noodzakelijk moet het zo zijn dat ze een ‘maagd’ was, deze mens, door wie Jezus ontvangen werd. Maagd betekent zoveel als een mens die van alle vreemde beelden leeg is, even leeg als hij was toen hij er nog niet was. Zie, nu zou men kunnen vragen hoe een mens die geboren en tot de jaren van verstand gekomen is, leeg kan zijn van alle beelden, even leeg als toen hij er nog niet was. Hij weet toch immers veel en dat zijn allemaal beelden; hoe kan hij dan leeg zijn? Luister nu naar het onderricht dat ik u wil geven. Was mijn verstand zo alomvattend, dat ik alle beelden die de hele mensengemeenschap ooit in zich opgenomen heeft, in mijn ver­stand bewaarde en bovendien ook nog de beelden die in God zelf zijn, doch deed ik dit zo dat ik vrij bleef van ik-binding ten aanzien van dit alles, dan was ik maagd zonder enige hinder van deze beelden. Be­waarde ik al deze beelden zo in mijn verstand dat ik in doen en laten, zowel met betrekking tot het verleden als met betrekking tot de toe­komst, geen enkele van deze beelden mij toegeëigend had, zodat ik in dit tegenwoordige nu vrij en leeg stond voor de liefste wil van God om die zonder ophouden te vervullen, dan was ik waarlijk maagd zonder enige hinder van al deze beelden, precies zoals ik het was toen ik er nog niet was.

…………….

Let nu op en luister goed! Wanneer de mens altijd door maagd zou zijn, kwam er geen vrucht van hem. Om vruchtbaar te worden is het nodig dat hij vrouw is. 'Vrouw' is de edelste naam die men de ziel kan toekennen, veel edeler nog dan 'maagd'. Dat de mens God in zich ont­vangt, is goed en in deze ontvankelijkheid is hij maagd. Dat God echter vruchtbaar in hem wordt, is beter. Alleen het vruchtbaar worden van de gave immers is dankbaarheid voor de gave. En daar is de geest vrouw in de terugbarende dankbaarheid, waar hij Jezus terugbaart in Gods vaderlijke hart.

Veel goede gaven worden ontvangen in de maagdelijkheid, maar wor­den niet in vrouwelijke vruchtbaarheid met dankbare lof weer terug geboren in God. Deze gaven bederven en gaan allemaal teniet, zodat de mens er nooit zaliger of beter van wordt. Zijn maagdelijkheid dient hem dan tot niets, want hij is boven zijn maagdelijkheid uit geen vrouw in volle vruchtbaarheid. Daarin ligt de schade. Daarom heb ik gezegd: `Jezus ging op naar een stadje en werd ontvangen door een maagd, die vrouw geworden was.' Dit moet noodzakelijk zo zijn, zoals ik u uitge­legd heb.

 

T 2. Uit preek 4 (Maas): Over het leven en werken ‘zonder-waarom’ ( vert. Maas, p.53;vgl. Jell. nr. 26)

‘God heeft zijn eengeboren Zoon in de wereld gezonden.’ Dat mag u niet begrijpen als betrekking hebbend op de uiterlijke wereld – hoe hij met ons at en dronk. U moet het begrijpen in verband met de innerlijke wereld.

Zo waar als de Vader in zijn enkelvoudige natuur zijn Zoon natuurlijk baart, zo waar baart hij hem in het binnenste van de geest, en dit is de innerlijke wereld. Hier is Gods grond mijn grond en mijn grond Gods grond. Hier leef ik uit mijn meest eigene, zoals God uit zijn meest eigene leeft. Wie ooit slechts een ogenblik lang in deze grond zou kijken, voor die mens zijn duizend marken rood geslagen goud even veel als een valse penning.

Vanuit deze binnenste grond moet je al je werken verrichten zonder waarom. Voorwaar, ik zeg: zolang je je werken verricht om het hemelrijk of omwille van God of je eeuwige zaligheid, dus om iets buiten je, zolang is het werkelijk nog niet goed met je gesteld. Men mag dat dan wel van je goedvinden, maar het beste is het toch niet. Want werkelijk, wanneer je meent in diepe verzonkenheid, vrome stemming, zoete vervoering en uitzonderlijke begenadiging méér van God te bekomen dan bij het haardvuur of in de stal, dan doe je niets anders dan God nemen, een mantel om zijn hoofd wikkelen en hem onder een bank schuiven. Want wie God op een bepaalde 'wijze' zoekt, die grijpt wel de wijze maar mist God die in de wijze verborgen is. Maar wie God zónder 'wijze' zoekt, die grijpt hem vast zoals hij in zichzelf is. Zo'n mens leeft met de Zoon en hij is het leven zelf.

 Als je duizend jaar lang aan het leven zou vragen: 'waarom leef je?' – en als het kon antwoorden, zou het niets anders zeggen dan: 'ik leef omdat ik leef.' Dat komt omdat het leven uit zijn eigen grond leeft en opwelt uit zichzelf. Daarom leeft het zonder waarom, zelfs hierin dat het voor zichzelf leeft. Als je nu een waarachtig mens die werkt vanuit zijn eigen grond, zou vragen: 'waarom doe je je werk? – en als hij goed zou antwoorden, zou hij niets anders zeggen dan: 'ik werk omdat ik werk.'

 

T 3. Uit preek 32 ‘Zalig de armen van geest’ (vert. Van der Stap, p.118; vgl. Maas, preek 14, p.109; vgl. Jell. nr.1)

Toen ik uit God vloeide, zeiden alle dingen: God is. Maar dat kan mij niet zalig maken, want hierin ken ik mijzelf als schepsel. Maar in het doorbreken, waar ik leeg ben van mijn eigen wil en de wil van God en al zijn werken en God zelf, daar sta ik boven alle schepselen en ben ik noch God noch schepsel, maar ben ik wat ik was en wat ik zal blijven, nu en altijd. Daar word ik omhoog gedragen, nog boven alle engelen uit. In dat omhoogstijgen ontvang ik zo’n grote rijkdom, dat God mij niet voldoende kan zijn met al zijn goddelijke werken; want mij valt bij die doorbraak ten deel dat ik en God één zijn. Daar ben ik wat ik was, en daar neem ik niet af noch toe, want ik ben daar een onbewegelijke oorzaak die alle dingen beweegt. Hier vindt God geen plek in de mens, want de mens verwerft met deze armoede wat hij eeuwig is geweest en altijd zal blijven. Hier is God één met de geest, en dat is de meest eigenlijke armoede die er te vinden is.

Wie deze woorden niet begrijpt, hoeft zich daarover geen zorgen te maken. Want zolang een mens niet aan deze waarheid gelijk wordt, zal hij deze woorden niet begrijpen. Want het is een onverhulde waarheid, die rechtstreeks uit het hart van God gekomen is.

 

T 4. Uit het Boek van de Goddelijke Troost II, 24 en 28 (vert. Calis, Nagel, Van Velthoven, p.150 en 152 v.)

(24) Ten derde zeg ik: dat God met ons is in het lijden, betekent dat hij zelf met ons lijdt. Waarlijk, wie de waarheid kent, die weet dat ik waarheid spreek. God lijdt met de mens, ja, hij lijdt op zijn wijze eerder en veel meer dan degene lijdt, die om hem lijdt. Nu zeg ik: als God dan zelf wil lijden, dan is het billijk dat ik moet lijden, want, als het goed met mij staat, dan wil ik wat God wil. Ik bid alle dagen en God draagt mij op te bidden: 'Heer, Uw wil geschiede.' (Mt. 6,10) En toch, terwijl God wil lijden, wil ik klagen over lijden; dat is helemaal ten onrechte. Ook zeg ik: het is zeker, dat God zo graag met ons en om ons lijdt, als wij om hem alleen lijden, dat hij lijdt zonder te lijden. Lijden is voor hem zo vreugdevol, dat lijden voor hem geen lijden is. En daarom, als het goed met ons zou staan, dan zou ook voor ons lijden geen lijden zijn; het zou voor ons vreugde en troost zijn…..

 

(28) Nu is er nog het zevende, dat besloten ligt in het woord, dat God met ons is in het lijden en met ons meelijdt: dat Gods eigen zijn ons krachtig kan troosten en wel hierdoor, dat hij het louter éne is zonder enige bijkomende veelheid door onderscheid, al was het maar in gedachten, dat alles, wat in hem is, God zelf is. En omdat dit waar is, zeg ik: al wat de goede mens lijdt om God, dat lijdt hij in God en God is met hem, lijdend in zijn lijden. Is mijn lijden in God en lijdt God mee, hoe kan lijden voor mij dan leed zijn, als lijden zijn leed verliest en mijn leed in God is en mijn leed God is? Waarlijk, zoals God waarheid is en waar ik ook waarheid vind, ik mijn God die de waarheid is, vind, zo ook, niet meer en niet minder, als ik louter lijden vind om God en in God, daar vind ik God, die mijn lijden is. Wie dit niet inziet, die moet over zijn blindheid klagen, niet over mij of over de goddelijke waarheid en beminnelijke mildheid.

 

Literatuur

– Frans Maas, Van God houden als van niemand. Preken van Meester Eckhart. Kampen (Kok) 1997 (en latere edities) (Maas)

– Meister Eckhart. Over God wil ik zwijgen. I. De traktaten, II. Preken, vertaald door  C.O.Jellema. Groningen

  (Historische Uitgeverij), 1999-2001. (Jell.)

– Meister Eckhart, Het boek van de goddelijke troost. Vertaald door Jan Calis, Bruno Nagel en Theo van Velthoven.

  Ingeleid door Maarten J.F.M.Hoenen en Bruno Nagel. Derde, herziene druk,  Baarn (Ten Have) 2002.

– Meister Eckhart, Werke I + II. Herausgegeben und kommentiert von Niklaus Largier [Bibliothek des Mittelalters,

  Bd. 20 + 21], Frankfurt am Main (Deutscher Klassiker Verlag), 1993.

– Frans Maas, In gesprek met mystieke teksten. In Speling 48 (1996) nr. 1, p.59-66.

– Bernard McGinn, The Mystical Thought of Meister Eckhart. The Man from Whom God Hid Nothing. New York

   (Crossroad) 2001.

– Ton van der Stap, De weg van Eckhart. Zoetermeer (Meinema) 2003.

 – Bruno Nagel, Eckhart op het kruispunt van Oost en West. Een persoonlijk essay,  in: André van der Braak (red.), De

    spiritualiteit van Meister Eckhart. Een dominicaanse mysticus in een multireligieuze samenleving, Almere (Parthenon)

    2014, p. 79-96.

pijl links