De actuele betekenis van de bijbel

CCIV-cursus van twee middagen over de waarde van de bijbel

prof ds Nico den Bok

 

  1. De waarde van het Oude Testament

Waarom heeft de kerk vastgehouden aan het Oude Testament als het eerste, grootste en onmisbare deel van haar heilige Schrift?

Dat is niet vanzelfsprekend. In de laatste jaren, met name na de tweede intifada en na ‘9/11’, zijn veel westerse christenen kritischer op het Oude Testament geworden. Religieus terrorisme kan zich beroepen op oudtestamentische verhalen waarin God opdracht geeft tot heilige oorlogen en genocide. Moest Saul niet alle amelekieten uitroeien, en moest Jozua niet de volken die al in Kanaän woonden, ‘met de ban slaan’, d.w.z. verdrijven of doden? Vele christenen trokken zich in reactie sterker terug op het Nieuwe Testament. Geen religieus gemotiveerd geweld! Jezus leert om je naasten en zelfs je vijanden lief te hebben.

De nog steeds invloedrijke liberale theoloog Adolf von Harnack bracht de kritische stem een eeuw geleden heel scherp onder woorden. ‘Het oude Testament in de tweede eeuw verwerpen was een fout, die de grote kerk met recht geweigerd heeft; het in de zestiende eeuw vasthouden was een lot, waaraan de reformatie zich nog niet kon onttrekken; maar het sinds de negentiende eeuw nog altijd als canonieke oorkonde in het protestantisme bewaren, is het gevolg van een religieuze en kerkelijke verlamming.’[1] Heeft Von Harnack gelijk? Of toch niet, want wat is het Nieuwe Testament zonder het Oude, wordt dat niet een verhaal over een al te vriendelijke God? Hangt zonder het Oude Testament het hele evangelie niet in de lucht?

 

1 Een les van de geschiedenis: Augustinus en Faustus

Om tot een eerste afweging van de waarde van het Oude Testament te komen ga ik even terug in de tijd. In de vierde eeuw profileerden de (aan de gnostiek verwante) manicheërs zich als de meer consequente christenen. Eén van hun leiders, Faust, schreef over het Oude Testament. Wil je radicaal vanuit het evangelie leven, dan moet je het Oude Testament, het boek van de joden afstoten. De God die daar naar voren komt is gewelddadig (Hij beveelt bv de genocide van de kanaänieten), Hij is autoritair (Hij legt zijn wet op en dreigt met vreselijke straffen) en Hij geeft dubieuze en primitieve geboden (bv besnijdenis en dierenoffers in de tempel). Deze God kan niet de Vader van Christus zijn. Christus heeft zelfs zijn vijanden lief, en hoe vrij gaat hij om met geboden, zoals het verbod om op de rustdag te werken!

Faust bracht Augustinus in een lastig parket. Augustinus was jarenlang lid van de manichese beweging geweest, maar had zich na zijn bekering aangesloten bij de katholieke kerk, waar hij ontdekte dat deze kerk in de waardering van het Oude Testament en de joden niet zo heel ver van de manicheërs afstond. Trouwens, zo had hij er zelf in zijn jonge jaren ook over gedacht. Hij vond toen het Oude Testament een grof en God onwaardig boek. Mede daardoor kon hij niet voor het geloof van zijn moeder Monica kiezen en kwam hij bij de manicheërs in Carthago. Hoe moest hij nu, als katholiek bisschop, Faust van repliek dienen? –Hij komt met een origineel antwoord, dat ten opzichte van medekerkvaders als Tertullianus en Hieronymus een opwaardering van het Oude Testament en het joodse volk betekent.[2]

Augustinus start bij Paulus, een jood die meende dat de geboden uit de Thora aan niet-joodse christenen niet opgelegd mochten worden. Paulus heeft, dankzij zijn bekering, ons van dat juk bevrijd, zo meenden de manicheërs. Augustinus: dat is te kort door de bocht, Paulus bleef ook na zijn bekering en tijdens zijn missies oprecht de geboden van de Thora onderhouden. Hij was weliswaar voor de Griek een Griek, maar voor de jood een jood; en in beide was hij niet opportunistisch, maar oprecht. De kunst is om die oprechtheid goed te verstaan. Trouwens, alle eerste christenen waren joden, Petrus en de andere discipelen voorop: al lieten ze zich door Paulus overtuigen om niet-joodse christenen de Thora niet op te leggen, ze bleven zelf de Thora houden. En ook Jezus zelf; want hoe onafhankelijk hij zich ook tegenover de Thora toonde, hij heeft zich er wel aan gehouden. Hij is bv besneden en ging jaarlijks naar de tempel. Hij was, naar zijn eigen zeggen, gekomen om Wet en Profeten te vervullen, niet op te heffen. Kortom, vrijheid tegenover de Thora en vervulling van de Thora horen kennelijk bijeen. Maar hoe is dat begrijpelijk te maken?

Hier is Augustinus’ oplossing. De Thora heeft een positieve, door God gegeven waarde, die niettemin, na Jezus’ dood en opstanding achterhaald is. De oudtestamentische gebruiken zijn profetisch: zij wijzen vooruit naar wat in Christus en zijn gemeenschap gegeven is. Bv de dierenoffers in de tempel wijzen vooruit naar het offer van Christus op Golgotha, en zijn na Christus niet meer nodig. Op hun eigen tijd waren het zinvolle en bindende gebruiken. Dat joden die niet in Christus geloven ze nog altijd houden, maakt dat overal waar kerken zijn ook de boeken en gebruiken aanwezig zijn die profeteren van Christus en zijn gemeente. Ze profeteren zelfs[3] van het onvermogen bij een deel van het Godsvolk om de vervulling te zien! Dat geeft vanuit de synagogen een onafhankelijk getuigenis voor wat de kerk gelooft; documenten die de kerk zelf zou aandragen zouden ongeloofwaardiger zijn.

Volgens mij is Augustinus nog te negatief over de waarde van het Oude Testament en van het joodse volk zoals dat na Christus op het wereldtoneel gebleven is. Het is waar, Paulus heeft evenmin als Jezus de wet afgeschaft; Paulus wist zich bevrijd van een bepaalde wetsbetrachting. Hij blijft zeggen, dat de wet zelf goed en heilig was, en vervuld moet worden. Als hij zegt dat het de liefde is die de wet vervuld, moet deze liefde niet manichees of modern-westers opgevat worden als een liefde die tegenover rechtvaardigheid staat of een gevoel dat boven elke norm en reden verheven is. Het is bij de israëliet Paulus de liefde die in Oude én Nieuwe Testament geboden wordt als de kern van alle gerechtigheid: een liefdevol rechtdoen van God boven alles en van de naaste als jezelf.

2 Paulus en ontheffing van de wet

Paulus is gaan zien dat de omheining van de wet, waarmee het joodse volk zich had afgezonderd van de andere volken, neergehaald was in de dood van Jezus. Hij zag dit als een vervulling van oudtestamentische profetieën, bv van de wijngaard uit Jesaja. Dat vinden we overigens al bij Jezus, die op datzelfde beeld teruggrijpt in de gelijkenis van de pachters die eerste de dienaren en dan de zoon van de eigenaar doden: vanwege dit gedrag zal God de wijngaard aan anderen geven. Hoe moeten we deze ontmanteling van de wet waarderen als we tegelijk vasthouden, dat de wet op zich een hoog goed is, en uiting van Gods wil? De kernvraag lijkt me: waarom mag de Thora niet-joden die in Christus gaan geloven niet opgelegd worden terwijl de eis dat zij vervuld wordt blijft gelden, ook voor hen, omdat overal waar het evangelie gepredikt wordt ook tot hen gezegd wordt: ‘Wees heilig zoals uw hemelse Vader heilig is’? Paulus drijft ons denken op dit punt in een nauw waar veel christenen zich ongemakkelijk hebben gevoeld en voelen.

Protestants

Het klassiek-protestantse, Lutherse antwoord is bekend. De wet mag niet opgelegd, want we worden niet door ‘de werken van de wet’, maar door geloof gerechtvaardigd. Dit heeft Luther van Paulus, maar zegt Luther daarmee hetzelfde als Paulus? Wat bedoelde Paulus ermee in zijn eigen context?[4] Paulus liep vast in de felle poging om de wet anderen op te leggen. Hij worstelde concreet met het juiste omgaan met andersgelovigen, met de spanning tussen ‘burgers’ enerzijds en ‘vreemdelingen en bijwoners’ anderzijds. Het gaat hier om de verhouding van joden, heidenen en christenen. Bij Luther lag dat anders, Luther liep vast in de poging om zichzelf de wet op te leggen, om een volmaakt christen te zijn. Hoe krijg ik een genadig God als God de Rechtvaardige is? Paulus vroeg: hoe ga ik genadig, en dat is ook: op rechte wijze, met andere mensen om? Paulus besefte, op weg naar Damascus, dat de wet goed is, dat zij een norm toont ook voor de anderen, maar dat die hen niet met geweld voorgehouden mag worden zoals hijzelf gedaan had toen hij nog Saulus heette. Juist Jezus, die van al te rechtvaardige wetsbetrachting slachtoffer geworden was, opende hem daarvoor de ogen. Paulus ging opnieuw naar Wet en Profeten kijken. Is voor dat serieus nemen èn relativeren van de Wet al in het Oude Testament de reden te vinden?

Jawel, concludeerde Paulus, het geloof van Israël is niet begonnen met Mozes, maar met Abraham. Abraham ging op weg in het vertrouwen op God die hem riep. Dit geloof stelde hem in de rechte verhouding tot God. Luther legt uit: door dit geloof werd de gerechtigheid van God aan Abraham toegerekend, om niet, zonder eerst daarvoor te hoeven werken.[5] Augustinus heeft een iets andere uitleg: Abrahams geloof was gerechtigheid; geloven was, in zijn situatie, het juiste doen. Het is de eerste daad van gerechtigheid die God van ons vraagt als Hij ons oproept een geschiedenis met hem te gaan. Mozes en de wet zijn erbij gekomen, later, toen er al een geschiedenis met God lag, toen er een groep gelovigen ontstaan was en hun leven ook onderling geregeld moest worden.

Paulus ziet deze tweeslag van Abraham en Mozes opnieuw van kracht worden in de historische situatie waarin hijzelf staat. Niet-joden die in de Heer gaan geloven, beginnen als Abraham. We moeten hen de ruimte geven te beginnen zoals ook wijzelf als gelovige joden begonnen zijn, zegt Paulus. Als hun geloof doorgroeit, in hun persoonlijke en in hun gemeenschappelijke leven, zal er ook door hen Thora opgebouwd worden. [6] Want wanneer ook zij groepen gaan vormen en deze groepen georganiseerd worden, wanneer deze organisatie meer structurele vormen gaat aannemen doordat ze meer aspecten van het leven gaat omvatten, ja dan zal er allerlei regelgeving en praktische wijsheid nodig zijn. Die zal deels ontleend worden aan de Thora, omdat daarin vergelijkbare omstandigheden voorkomen, en omdat daar regels te vinden zijn die in alle omstandigheden gelden. Maar deels zal die op te bouwen Thora ook nieuw zijn, omdat de volken die zich aansluiten bij het volk van God in andere sociale, politieke en economische omstandigheden leven dan de oude israëlieten. –Hier hebben we meteen twee of drie redenen waarom het niet goed zou zijn als dat wat in Israël indertijd in een geschiedenis is opgebouwd, de Thora, als éen pakket op de schouders van anderen wordt gelegd.

De andere kant

Nu heeft dit inzicht ook een belangrijke andere kant. Als geloof begin en basis is, blijft dat de eerst-nodige daad van gerechtigheid wanneer de relatie met God begint. Maar dan heeft de Thora die vervolgens in een geschiedenis met God opgebouwd wordt, wel degelijk een eigen waarde. Wat aan het begin van die geschiedenis niet gevraagd mag worden, moet verderop wel gevraagd. Dat geldt ook voor menselijke relaties. Heb je iemand net leren kennen, dan kun je niet meteen dingen van hem of haar verwachten die later in de relatie vanzelfsprekend zijn; maar heb je al een langere relatie en doe je dan niet wat van jou dan als vriend of partner te verwachten is, dan wordt dat als een tekortkoming beschouwt, en terecht. Als de relatie met God al een geschiedenis heeft, waardoor het geloof ondertussen is uitgebouwd in allerlei vormen en regelgeving (bv armenzorg of tempeldienst), dan is het niet houden van die regels een terugval in de relatie, een teken van verzwakkend geloof.

Voor dit inzicht geeft Paulus zelf een beeld, zij het voor het persoonlijke leven. Zie je leven als een huis met fundamenten, muren en een dak. [7] Door geloof, door in liefde werkend geloof, worden we gerechtvaardigd en daarom gered, d.w.z. (u merkt, ik volg de uitleg van Augustinus) door te vertrouwen op de Heer doen we iets dat recht is in zijn ogen en nodig is om gered te worden: dat is het fundament van ons christelijke leven. Maar wat we vervolgens denken en doen op basis van dit geloof maakt dan nog altijd verschil. Niet alles is even conform aan dit geloof. De muren van het huis dat we op het fundament optrekken kunnen van hout of steen gemaakt zijn: wat gebeurt er als het huis in vlam wordt gezet, brandt dan veel boven het fundament af? Dat zou zonde zijn! Het vuur is hier beeld van Gods oordeel, maar ook van de aanwezigheid van zijn Heilige Geest.[8] Wat gebeurt er als God in zijn goedheid, zijn heiligheid dichter bij ons komt, welke daden en gedachten en verlangens blijken dan hem waardig, en welke niet? Welke zijn in de geest van het fundament, van Christus? Dat maakt aanzienlijk verschil!

Ik denk dat dit niet alleen een beeld voor het persoonlijke leven van ons als christenen is, maar ook voor ons collectieve leven. Israëls geschiedenis begon met geloof, maar groeide uit dankzij allerlei gaven die conditioneel aan geloof en Thoranaleving gekoppeld waren. Door het gaan van de weg met God kreeg een gelovige nageslacht, kreeg het nageslacht kreeg land, en kreeg het land tenslotte een staat. Dit allemaal op voorwaarde dat de bijbehorende Thora – het geheel van regels voor het goede, God welgevallige omgaan met respectievelijk kinderen, landsbezit en regering – door het volk gehouden werd. Al deze dingen waren dus behoudbaar, maar ook verliesbaar. Ze zijn door het oude Israël als zegeningen van God verkregen, maar na een langere periode van ongeloof en Thora-veronachtzaming helaas inderdaad ook weer verspeeld, in de bekende geschiedenis die uitloopt op de ballingschap. Wie in geloof de geboden onderhield of tenminste het geloof behield, bleef bij God horen, bleef tot het volk van God behoren, hoewel ook zij veel konden verliezen, in allerlei vormen en graden. En er waren mensen in Israël die ook het ‘door liefde werkend geloof’ loslieten, in Paulus’ beeld: mensen bij wie niet alleen dak en muren verbrandden, maar ook niet meer op het fundament gebouwd werd (zij gingen over op andere fundamenten). Zij waren geen kinderen van Abraham meer, of alleen nog, zoals Paulus het zegt, ‘naar het vlees’. –Hier zien we dat het onderscheid tussen het ware Israël en het schijnbare, uiterlijke Israël niet van vroege kerkvaders stamt, maar al van Paulus en dat hij het herontdekt heeft bij de Profeten. Het is oudtestamentisch.

 

3 De blijvende waarde van het Oude Testament

Op grond van de zojuist gegeven aanzet kom ik tot drie gevolgtrekkingen. Daarna formuleer ik drie stellingen voor verdere discussie.

(1) Als ieder mens, ieder volk de ruimte moet krijgen om een eigen geschiedenis met de Heer te gaan, om in het spoor van Abraham te gaan en zo tot het volk van God te gaan behoren, dan is een eerste gevolg, dat ieder mens, ieder volk na Christus in belangrijke opzichten naar Christus gaat – net als het oude Israël. Na Christus hebben we Christus niet alleen achter ons, maar ook voor ons. Want met Abraham wordt ieder mens en ieder volk uit de andere mensen en volken weggeroepen om tot Gods volk te gaan behoren. Daarmee begint voor deze mens of dit volk een weg die start met, en gebaseerd blijft op, geloof en die tegelijkertijd de ontwikkeling zal zien van allerlei gebruiken die (meer) sporen met de wil van God. Een goeddeel van deze ontwikkeling zal in beslag genomen worden door het omvormen van de gebruiken (inzichten, normen, praktijken) die een mens of volk al bij zich heeft vóor die weg goed en wel begint. Sommige van die oude gebruiken zullen zelfs verworpen moeten worden. Nieuwe gebruiken en gewoontes zullen ontwikkeld worden. Dat precies is Thora opbouwen.

Ik kan dit ook anders zeggen. Het Oude Testament is de neerslag van de weg die éen volk gegaan is van ‘heidendom’ naar ‘christendom’, d.w.z. van een gevallen en rebels mens-zijn naar een hersteld en oorspronkelijk-bedoeld mens-zijn.[9] Wanneer Jezus de ware israëliet is, de mens in wie God helemaal behagen heeft, zoals het Nieuwe Testament zegt, dan is het ‘israëlitische’ mens-zijn, het mensbeeld van het Oude Testament geen statische grootheid, maar een reeks momentopnamen van vallen en opstaan onderweg van oud naar nieuw, van Adam naar Jezus.

Deze Paulinische gedachte veronderstelt dat er in de bijbel een centrum is, van waaruit het licht over alle delen in de bijbel valt, een centrum dat tegelijk het doel is. In het Oude Testament zien we deze belichting vooral dankzij de profeten, die met hun zienswijze ook vormend zijn geweest voor de eindredactie van de verhalen van koningen, richters en aartsvaders terugvalt. Deze belichting krijgt diepte en vastheid door de vervulling van de profetie in het leven, sterven en opstaan van Jezus die in het Nieuw Testament als de Christus erkend wordt. Bovendien, deze vervulling maakt de profetie na Jezus opnieuw van kracht. Mensen en volken die God ontmoeten in de persoon van Christus worden weggeroepen uit een humaniteit die niet strookt met haar oorspronkelijke bedoeling, ze worden opgeroepen om een weg te gaan die maakt dat zij meer op hem gaan lijken.

(2) Zo opgevat heeft het Oude Testament blijvende waarde, het is onmisbaar voor elk mens, voor elk volk dat tot geloof komt in Jezus Christus en zijn Vader, in de God van Israël. Zo wordt ook duidelijk dat er in twee tegenovergestelde richtingen verkeerd met het Oude Testament kan worden omgegaan: door het te licht, of juist te zwaar te wegen. Wie van Christus uitgaat zonder de weg van Israël te gaan, houdt vroeg of laat een heidense Christus over, of die nu meer westers of meer oosters wordt ingekleurd. En wie tot Christus gaat door de hele weg van Gods volk in het Oude Testament even christelijk te achten (bv omdat het van begin tot eind Gods woord is), ziet niet dat er ook in Israël veel heidens denkgoed en levenspraktijk aanwezig was dat in bepaalde fasen en teksten minder omgevormd is dan in andere.

Het oudtestamentische Israël heeft exemplarische waarde, het Oude Testament is een levensboek voor alle volken. Willen we daar te snel bovenuit komen, dan hebben we, om met Anselmus van Canterbury te spreken, de zonde nog te weinig gewogen. Of om met J.H. Gunning jr. te spreken: dan anticiperen we teveel; we denken dat we er al zijn. Dat kan op allerlei manieren gebeuren. Eén daarvan is de overtuiging er ‘met geloof alléén’ al te zijn. We verwarren dan (meer Dopers) ‘in Christus zijn’ en ‘als Christus zijn’, of (meer Luthers) we beperken de evangelische oproep tot het ‘als Christus zijn’ in feite tot het ‘in Christus zijn’. Dan hebben we geen israëlitische Christus, geen aan het eind van Israëls geschiedenis geschonken, werkelijke Christus. We houden dan meestal een abstractie van het evangelie over, het verliest aan historische, reële contouren.[10] Met (door liefde werkend) ‘geloof alléén’ hebben we niet minder maar ook niet meer dan redding, in Paulus’ beeld van het huis: het fundament. Maar daarbovenop kunnen we nog zeer veel verliezen, of winnen. Ons Christusbeeld wordt alleen reëel in de mate waarin we geloof en navolging serieus nemen.

(3) Het Nieuwe Testament is geen vervolg op het Oude, maar de vervulling ervan die tegelijk zijn herneming is. Het Nieuwe Testament maakt het Oude pas goed en opnieuw van kracht. Eigenlijk het enige nieuwe in het Nieuwe Testament is de persoon van Jezus, de Heer als mens. De vervulling is in feite alleen in hem, in zijn leven, sterven en opstaan, in zijn spreken, handelen en lijden daadwerkelijk gegeven. Dat maakt dat voor ieder mens na hem de zoektocht naar een goed, God welgevallig leven een beweging naar hem wordt. Wanneer de Heer, na de bijzondere geschiedenis met Israël zoals verteld in het Oude Testament, verschijnt als mens, begint Israëls geschiedenis in zekere zin opnieuw.[11] Overal waar het evangelie landt, kan volk van God ontstaan.

Laat ik dit nog wat meer toelichten. Als het midden van de bijbel tevens het doel is, en God mensen voor Christus naar Christus leidt, doet Hij dat na Christus óók. Precies zo wordt het Oude Testament profetisch vervuld. In de brieven van Paulus zie je dit onder andere uitgelegd aan de hand van het bekende woord uit Genesis, dat de mens geschapen is naar Gods beeld. Dat beeld van God is met Jezus Messias daadwerkelijk gekomen, in tijd en ruimte. Jezus is het evenbeeld van de onzichtbare God. Naar dat beeld zijn wij geschapen. God werkt naar Christusgelijkvormigheid toe, zegt Paulus, en dat doet God voor en na Christus. En Hij doet dat niet alleen individueel, maar ook sociaal. Hij werkt toe naar mensen die op zijn geliefde Zoon lijken en samen een gemeenschap vormen, zijn ‘lichaam’.

En God doet dat vanaf het begin, vanaf de schepping. Als Abraham de eerste ware israëliet is, komt ook Adam in het vizier. Paulus zelf trekt deze lijn door, en ook dat in navolging van het Oude Testament die de geschiedenis van Israël laat beginnen met Genesis 1-11. Kerkvaders en middeleeuwers hebben gelijk als zij ‘de kerk’ laten aanvangen met de eerste mens. God mikt van meet af aan op een wereldwijde gemeenschap die vertrouwt op Hem en bereid is zijn wil te doen. In deze gemeenschap willen alle dimensies van het menselijke leven opgenomen worden wanneer ‘het hun tijd is’, d.w.z. wanneer ze tot ontwikkeling komen, bv in politiek en wetenschap. Of dit feitelijk gebeurt, hangt af van Gods handelen in de geschiedenis, van zijn roep en leiding. En het hangt af van de concrete mensen die God tot deze gemeenschap roept: of zij dit ook willen, persoonlijk en gezamenlijk. Sommigen geven geen gehoor, of alleen voor een bepaalde tijd. Ook van deze respons geeft de bijbel een ongewoon realistisch, representatief beeld.

In onderstaande figuur kan ik mijn hoofdgedachte visualiseren. Historische ontwikkelingen volgen de chronologie, voor en na Christus; dat is uitgedrukt met de enkele pijl. De ontwikkeling die God geïnitieerd en doorgezet heeft, is zichtbaar in de dubbele pijl: deze wijst voor èn na Christus naar Christus, de druppel die God in het midden van de vijver van de wereldgeschiedenis heeft laten vallen.

 

4 Prikkels tot verdere discussie

(1) Als God zowel voor als na Christus naar Christus toe werkt, zullen patronen in de geschiedenis van Israël zich herhalen in de geschiedenis van andere volken.[12]

Leven christenen in een tijd dat de samenleving nog niet christelijk is, dan zullen zij het nodige herkennen bij aartsvaders of richters. Iemand in de 19e eeuw herkent meer in de late koningentijd. En in onze tijd spiegelen velen zich niet meer aan christelijke burgers, maar aan vreemdelingen en bijwoners, aan Israël in de woestijn of in de diaspora. Dit soort patronen zijn herhalen zich nooit identiek, ze zijn ook niet noodzakelijk, maar verraden toch een gemeenschappelijkheid in allerlei vormen en graden. Een voorbeeld op wereldschaal is de parallel tussen het oudtestamentische Israël in zijn verschillende perioden en het christelijke Europa. Zijn wij met de late Middeleeuwen en de Moderne tijd niet in onze koningentijd beland, waarna ook het westerse christendom ontmanteld is, d.w.z. land en staat verloren heeft? Er zijn ook parallellen op biografische schaal, afhankelijk van de weg die een bepaalde persoon al zonder of met God gegaan is. Ook hier komt het erop aan om in de historische ontwikkeling ‘de spirituele weg’, de weg van of naar Christus te vinden. Sommige middeleeuwers waren grootmeesters in deze detectiekunst, zoals Richard van St. Victor, die de drieslag van bevrijding, woestijntijd en intocht hanteert om de levensweg van een christen te begrijpen en sturing te bieden.

(2) Als het Oude Testament inderdaad profetisch blijft voor de tijd na Christus tot het laatste oordeel, dan geeft dat ook een eigen blik op de geschiedenis van het christendom.

De tijd na Christus wordt door velen gezien als een tijd van terugval of verval. Verschillende uitdrukkingen zijn daarvoor gebruikt, ik noem de twee bekendste: ‘hellenisering van het christendom’, een typering van Von Harnack, met wie ik begon: Na Christus is bijbels, semitisch denken vervangen door grieks, metafysisch denken. En: ‘zondeval van het christendom’, een typering van G.J. Heering: Na Constantijn werd het christelijk geloof tot staatsgodsdienst en begon het machtsmisbruik. Deze typeringen zijn niet alleen onbillijk, maar ook onhistorisch. Na Christus zijn verschillende volken, die met het evangelie in aanraking kwamen, begonnen om hun gewoonten in denken en doen op Christus af te stemmen. Dat is een veelomvattend karwei! Het betekent dat deze volken, al lijken ze in vergelijking met de eerste christenen water bij de oorspronkelijke wijn te doen, vanuit hun eigen context gezien op weg gaan naar Christus, profetisch uitgedrukt: ‘op weg gaan naar Sion’ – of in tegengestelde richting (als zij het evangelie afwijzen). Zoals gezegd: we moeten in de chronologische ontwikkeling de beweging naar, of van, Christus aftasten. Augustinus’ discussie met Faustus kan dit mooi illustreren: Paulus heeft ten opzichte van Augustinus nog een bijbels en christelijk te goed, terwijl Augustinus zelf ten opzichte van andere kerkvaders bijbelser, christelijker is.[13]

(3) Waar het na-christelijke jodendom in zijn geloof en Thora-betrachting als achterhaald wordt beschouwd, wordt dat vaak gedaan door een christendom dat zelf teveel anticipeert en dus in feite een stukje heidendom de hand boven het hoofd houdt.

Dat er overal in de wereld waar kerken verrijzen ook synagogen zijn, dat joden in de diaspora christenen op hun missie zijn voorgegaan, heeft inderdaad een positieve zin, maar nog meer en ook wat anders dan Augustinus aangeeft. Een christendom dat het na-christelijke jodendom in zijn godsdienst te kort vindt schieten, ziet zelf vaak te weinig de afstand tussen haar christelijke leven en het leven van Christus. Die neiging hebben veel mensen en volken die pas bekeerd zijn. Aan het andere extreem zitten christenen die zo diep doordrongen zijn van het menselijk falen, dat zij Christusgelijkvormigheid praktisch of zelfs principieel onmogelijk achten. Bij hen is het hele verlangen naar heiligheid verdacht. –Het kan niet toevallig zijn dat gelovige joden, joden die uit het Oude Testament leven maar zonder Jezus als Messias te erkennen, christenen vaak triomfalistisch vinden. Zij zeggen: de verzoening mag misschien gekomen zijn, maar de verlossing staat in elk geval nog uit. Ja, verlossing heeft te maken met de doorwerking van het bevrijdende geloof in de Heer in de rest van het leven, persoonlijk en sociaal. Je bent als mens en als volk pas verlost als heel je denken en handelen, persoonlijk en sociaal, privé en publiek, strookt met de wil van God, kortom als ‘de wet vervuld wordt’. Zij die het langst serieus met de Heer geleefd hebben, zij die de meeste Thora hebben opgebouwd, weten ook het best wat er allemaal nog schort aan het doen van Gods goede wil. Daarom roepen juist zij de agressie op bij hen die menen verder te zijn, geestelijker te leven, meer van God te weten, universeler te zijn in normen en waarden.

 

VOETNOTEN

[1] Adolf von Harnack, Marcion: das Evangelium from fremden Gott, 1921, 248v

[2] Zie Augustinus’ boek Tegen Faustus. Het is alleen in het Engels vertaald: The works of saint Augustine, A translation for the 21st century, deel I/20.

[3] Bv in Jes 6:9-10, door Jezus geciteerd in Mat 13:14vv. Het joodse volk heeft profetieën over het eigen onvermogen – als mijn verdere betoog juist is, mag en moet dit dan ook weer van het kerkvolk gezegd worden.

[4] De correctie die door de zgn. New Perspective on Paul (bv door James Dunn en Tom Wright) juist vanuit deze contextuele situering wordt aangebracht, acht ik grotendeels terecht.

[5] Althans, dit is de orthodox protestantse lezing van Luthers uitleg. Matthias Markus legt uit dat ook Luther toch iets anders moet worden gelezen dan zo. Zie zijn*

[6] In de Islam ontbreekt deze hele (heils)historische dimensie. Het jodendom staat mede daarom een stuk dichter bij het christendom.

[7] Zie 1Kor3:9-17. Vanaf de kerkvaders werd dit gelezen als een tekst over het laatste oordeel en/of vagevuur.

[8] In de geschiedenis van de theologie is het brandend huis van Paulus ook als beeld van het laatste oordeel gebruikt. Dan slaat het primair op wat mensen kunnen verliezen als hun goedheid ‘gewogen’ wordt. Dan hoeft het niet een beeld van het vagevuur te worden (zoals bv Augustinus meende), maar impliceert het in elk geval wel, dus ook als er alleen maar hemel en hel zijn, dat er in het leven na de dood meerdere sferen (met Dante: ringen) moeten zijn, nl afhankelijk van wat je in dat ‘vuur’ hebt verloren of behouden.

[9] Vgl J.H. Gunning jr in zijn spreken over Jezus als de ware israëliet en de ware heiden, zie bv mijn eerdere CCIV-lezing ‘Israël. Op zoek naar een christelijke visie’, gehouden in Bussum, oktober 2014, sectie 3.

[10] Vgl N.T. Wright, Hoe God koning werd (2014): in de christelijke credo’s wordt het grote middendeel uit het leven van Jezus, en daarmee de substantie van het evangelie, de verkondiging van het Koninkrijk weggelaten.

[11] De Bijbeltekst geeft hiervoor allerlei aanwijzingen. Zo kiest Jezus 12 discipelen uit, als een Israël binnen Israël, dat zelf was uitgekozen om alle volken tot zegen te zijn.

[12] Dit laat het plaatje aardig zien: je kunt vanaf elk punt na Christus herkenningspunten vinden met de tijd voor Christus door de concentrische ring vanaf het punt na Christus te volgen.

[13] Natuurlijk is het ook mogelijk – en vaak voorgekomen – dat de geschiedenis na Christus te positief beschreven wordt. Bv het beeld van Constantijn door Eusebius getekend is niet geheel onwaar, maar te christelijk.