1. Het nieuwe van het Nieuwe Testament

Ook na Christus bewegen mensen en volken naar Christus. Zij die gaan geloven in God beginnen een weg zoals Israël een weg begonnen is, een traject met verschillende stadia. Daarvoor is en blijft het ‘Oude’ Testament de voornaamste gids. –Dat was de belangrijkste gedachte van de eerste middag.

 

1 Apostolaat en bijbellectuur

Om deze hoofdgedachte weer voor de geest te stellen, geef ik er twee praktische toepassingen van die ik de vorige keer nog niet genoemd heb.

(1) We kwamen tot deze gedachte doordat we gingen zien, dat de sleutel tot Paulus’ wetsbetrachting gevonden wordt in het onderscheid tussen Abraham en Mozes. In feite was dat bij Paulus, de laatste discipel en eerste apostel, ook een sleutel voor missionair werk. Het grote meningsverschil waarmee Paulus tegenover de andere discipelen kwam te staan, ontstond vanuit de vraag: Moeten ‘nieuw-ingekomen’ gelovigen zich aan de Thora houden? Steeds wanneer mensen wilden toetreden tot de gemeente van Christus kreeg die gemeente te maken met het spanningsveld tussen wat van anderen wel en wat niet geëist mag worden – tot op de dag van vandaag. Sommige voorgangers en gemeenten leveren bijna alles bij voorbaat in, zij worden zozeer voor de ‘griek’ een ‘griek’, dat hun spiritualiteit, hun levenswijze en denken in feite gewoon ‘grieks’ is. Andere voorgangers en gemeenten blijven op hun traditie staan, tot in de details van de eigen kerkelijke gewoontes en dogmavorming toe. Wie lid wil worden, moet dat allemaal onderschrijven. Dat zou je ‘joods’ kunnen noemen.

De richtlijn van Paulus geldt overigens niet alleen voor de toetreding tot de gemeente van Christus, maar ook voor de hele spirituele weg daarna. Wil je een goede geestelijke leidsman zijn, dan moet je bij hen die je wilt leiden inschatten waar zij op de weg naar of van Christus ‘zitten’. Alleen dan kun je hen goed adviseren voor de volgende stap. En elke andere stap is in feite ontijdig.

(2) De richtlijn ‘naar Christus’ biedt ook een sleutel voor persoonlijke Bijbellectuur (thuis, aan tafel of in stille tijd) en voor openbare Bijbeluitleg (op de kansel of op cursussen). De richtlijn laat zien, dat we kritisch mogen zijn op sommige teksten van het Oude Testament, terwijl we hen tegelijk serieus blijven nemen als wegwijzers naar Gods doel met ons mensen. Lezen we het Oude Testament vanuit Christus als ware israëliet, vanuit de vervulling van de weg van Israël, dan zit elke bijbellezing tussen twee polen: een ‘anti-heidens getuigenis’ en ‘wij willen het heidendom eren’ (om twee uitdrukkingen van Miskotte te gebruiken). We worden weggeroepen uit onze vertrouwde omgeving, zoals Abraham uit zijn land en familie, om Gods wil te leren, ook voor het familieleven en het regeren van een land. Kortom, het hele Oude Testament is waardevol, maar niet elke tekst is even waardevol. [1]

Laat ik dit punt concreter maken. Waarom behoren de psalmen tot het vaste repertoire van de kerk, waarom vormen zij zelfs de kern van dit repertoire, ook al staan er dingen in die getuigen van onheilige hartstocht (bv uitingen van felle vijandhaat) of van uitgesproken zelfrechtvaardiging (bv betuigingen van onberispelijk gedrag)?[2] Omdat juist zij persoonlijke expressies zijn van mensen onderweg naar Christus, met gedachten en gevoelens die een ware israëliet niet meer heeft – maar wij, christenen uit de niet-joodse volken, net als veel gelovige joden, nog wel hebben, in allerlei vormen en graden. Omdat Christus ons voor blijft blijven de Psalmen met ons meegaan.[3]

 

2 Oud en Nieuw, vier visies

Houden we de hoofdgedachte van de vorige middag vast, dan kan ingezien worden waarom een aantal gangbare visies op de verhouding van Oude en Nieuwe Testament tekort schieten. Ik geef een paar voorbeelden, vier visies met elk een waarheidsmoment dat niet de hele waarheid kan zijn.

(1) Een recente visie is, dat het Oude Testament een boek is waarin geweld regelmatig door God gesanctioneerd wordt (hij beveelt bv tot ‘heilige oorlogen’ tegen Israëls vijanden). Dat is in het Nieuwe Testament anders. Jezus predikt geweldloosheid.

Toch is deze verdeling bij nader inzien niet goed te handhaven. Ook in het Nieuwe Testament komen ‘harde’ verhalen voor, die bijna oudtestamentisch aandoen. Denk maar aan de dood van Ananias en Safira die niet al hun bezittingen aan de gemeente wilden geven: wat Petrus met hen doet lijkt op wat Jozua met Achan doet (zie Joz 7) – zou Jezus ook zo handelen? En wat te denken van Openbaring? Daar wordt nogal gevochten en gestraft! Ook engelen worden voor de eindstrijd ingezet. Weer, al is de kern een geestelijke strijd (met ‘het zwaard van het Woord’, het getuigenis), daaromheen is er ook fysiek ‘geweld’, in allerlei vormen (bv in de vorm van natuurrampen).

Trouwens, zij die er in onze tijd aan hechten om Oude en Nieuwe Testament als gewelddadig en geweldloos te scheiden, hechten er meestal ook aan om staat en kerk te scheiden, met als merkwaardige, onbijbelse gevolg, dat zij op éen levensterrein geweld meestal wel geoorloofd vinden. De staat mag, ja moet criminelen en vijanden wel aanpakken, hij is daartoe gerechtigd. Kennelijk wordt in elk geval op éen terrein vastgehouden aan de legitimiteit van geweld; dat moeten ze dan ook als christenen kunnen verdedigen. Bijbels is, dat het hele leven, en niet slechts een deel daarvan, onder Gods beschermende heerschappij staat.

In deze visie op Oud en Nieuw is er ook geen ruimte om genuanceerd over onze eigen geschiedenis, met zijn ‘christelijke verleden’ te denken. Jeanne d’Arc bv, die in de 15e eeuw met wapens tegen de Engelse bezetters van Frankrijk vocht omdat zij daarin haar door God gegeven opdracht zag, is later door de kerk heilig verklaard; maar dat zien ook vele christenen als ‘middeleeuws’. Een heilige die het zwaard opneemt in naam van Christus? Toch heeft het meisje uit Domrémy iets van de herdersjongen uit Bethlehem.[4] En heeft het ontstaan van Nederland in de 16e eeuw niet iets van het ontstaan van Israël in de tijd van David? Maar onze geschiedschrijving is niet alleen ‘verchristelijkt’, zij is tegelijk geseculariseerd. Wij hebben onszelf inmiddels generatieslang getraind om gebeurtenissen te beschrijven zonder God daarin te betrekken (zoals we ons ook getraind hebben om op dezelfde wijze de natuur te bestuderen, in de ‘natuurwetenschappen’). De laatste geschiedenis van Nederland die nog geschreven is vanuit een profetisch licht op historische gebeurtenissen is het Handboek tot de geschiedenis van het vaderland van Groen van Prinsterer (1842). Groen had toegang tot alle Oranje-archieven waarin hij tien jaar lang zocht naar wat er werkelijk gebeurd is; hij kon deze vraag niet beantwoorden zonder er steeds ook Gods hand in te zien, zijn heil en zijn gericht.

(2) Een andere visie op Oud en Nieuw zegt, dat het Oude Testament de geschiedenis van menselijk falen laat zien.[5] In de geschiedenis met Israël loopt God telkens weer tegen het verzet en onbegrip van zijn volk op. Zijn initiatieven worden gesaboteerd, ook al worden ze aanvankelijk begroet of zelfs omarmd. God bevrijdde zijn volk uit Egypte, even later danste het rond het gouden kalf. God gaf het zijn geboden, die bij de staatsopbouw onder David als leidraad genomen werden, maar vanaf Salomo worden ze geleidelijk losgelaten. Pas in Jezus zien we iemand die helemaal doet wat God wil. En dankzij de Heilige Geest kunnen mensen gaan doen wat God van hen vraagt.

Waarom is ook deze visie te kort door de bocht? Omdat er ook in het ‘oude’ Godsvolk momenten van slagen zijn en ook in het ‘nieuwe’ momenten van falen. Wat David doet tegenover Goliath is, in die tijd en context, een groot succes voor de Heer – over het gebruik van geweld gesproken! En wat Petrus doet tegenover Cornelius (Hand 10) schiet aanvankelijk tekort.

(3) Een derde visie: Oud en Nieuw verhouden zich als wet en evangelie, als veroordeling en genade, als rechtvaardigheid en liefde. Zo vinden we het nogal eens in de protestantse traditie.

Maar er is ook evangelie in het Oude Testament[6], er is ook genade en liefde in het oude Israël. God geeft zijn Geest, die mensen in staat stelt zijn geboden na te komen, niet pas na Pinksteren, maar ook aan mensen die voor Christus met hem leefden. Saul werd al onder de profeten gerekend (1Sam 10:9v, vgl. Jer 31:33), hoezeer hij later deze Geest-gave ook weer verspeeld heeft. En hoe kan David bidden ‘Neem uw Heilige Geest niet van mij’ (Ps 51:13) als hij die Geest nooit zou hebben gekregen? Omgekeerd, ook in het Nieuwe Testament blijft de Thora met haar eis van rechtvaardigheid gelden. Jezus zelf zegt dat meerdere malen, bv tot rijke jongeling, of tot de schare in de Bergrede (‘laat uw gerechtigheid overvloediger zijn dan die van de Schriftgeleerden’). Christus is niet gekomen om de wet af te schaffen, maar om die te vervullen. En die vervulling kan niet alleen betekenen dat hij gekomen is om de wet voor ons, in onze plaats te vervullen, zodat wij ervan ontslagen zijn. Ook voor ons blijft de eis gelden: ‘Wees dan volmaakt zoals uw hemelse Vader volmaakt is’.

(4) We kunnen de verhouding van twee delen in onze bijbel ook niet als die van belofte en vervulling typeren. In het Oude Testament zijn ook vervullingen en in het Nieuwe zijn opnieuw beloften. De vervulling is eigenlijk alleen in de persoon en het leven van Jezus te vinden. Hij heeft de wet vervult. Alle anderen hebben een weg daarheen af te leggen. Denken we maar aan Petrus, die zijn meester hartstochtelijk volgt, maar ook verloochent en later leert om ook die zwakte te overwinnen (Joh 21:15v). En dit geldt voor alle discipelen (‘Jullie kunnen nog niet gaan waar ik heenga’, Joh 13:36).

3 Het Nieuwe

Zo kom ik tot de hoofdgedachte van vanmiddag: Het nieuwe van het Nieuwe Testament is de persoon van Jezus Christus. Vóor Christus wijzen mensen met vallen en opstaan naar hem. Na Christus doen mensen dat óók. –Dit is ook nog anders aan te geven. In het Oude Testament worden er twee lijnen uitgetekend:

(1) De ene lijn gaat door de tijd van boven naar beneden, het is de lijn van Gods komst: hoe wordt God kenbaar onder mensen, hoe stelt Hij zich onder mensen tegenwoordig, welk gezicht krijgt Hij? Is dat alleen in dromen, of in een roepstem, of is dat in de wet die Hij geeft, komt Hij wonen in de tempel? Waar is Hij zelf te vinden, waar láát Hij zich vinden? Alleen daar waar Hij zich openbaart, of ook daarbuiten, misschien ook in mensen? Al deze vormen zijn waardevol, maar hebben ook harde grenzen. Om alleen de laatste te noemen: zelfs de beste mens stelt teleur als representant van de Heer (bv Mozes, op de Nebo).

(2) Dat brengt als vanzelf bij de andere lijn. Die loopt door de tijd van beneden naar boven: waar is de mens die is en doet zoals God het graag wil? Hoe komen mensen, individueel en met elkaar, als familie en volk tot hun bestemming? Waar zijn mensen te vinden die Gods beeld ongebroken laten zien, waar is de zoon in wie God helemaal behagen heeft? Dit wordt in het Oude Testament afgetast bij gewone mensen, zoals Abraham, Ruth of Job, maar ook in leidinggevende mensen, zoals Jozef, Mozes en David. Het wordt gezocht bij iemand uit het volk, maar ook bij een profeet, een priester, een koning, of zelfs bij deze drie in éen persoon.

Het Nieuwe Testament getuigt, dat deze twee lijnen samenkomen in één persoon.[7] Dat is het nieuwe. Hij is God zoals God onder mensen wil komen: als mens. En hij is de mens zoals God die altijd bedoeld heeft, Gods evenbeeld, in woord en daad. God als mens, de enige mens die ook God is, de ware zoon van de Vader, Jezus Christus. We moeten hier precies in het midden blijven staan, geen stap naar links en geen stap naar rechts afwijken. Deze ene, waarachtig God en waarachtig mens.

Laat ik op éen punt kort aangeven hoe vanuit de persoon van Jezus te zien is, dat bovenstaande visies op de verhouding van Oude en Nieuwe Testament tekort schieten. Als christenen geloven we, dat in Jezus Christus boven alles de liefde van God is getoond. Maar de liefde van God moet primair vanuit het Oude Testament gezien worden: als het rechtdoen aan God en mensen, door God boven alles en de naaste als jezelf lief te hebben. Dit is dus geen liefde los van de wet, maar een liefde die de wet vervult, ook geen liefde tegenover rechtvaardigheid, maar een liefde die gerechtigheid in zich heeft.

 

4 Gericht

Als in het Nieuwe Testament eigenlijk alles behalve de persoon van Christus al vanuit het Oude Testament aanwezig is – althans in aanloop en daarom meer of minder verwerkelijkt – dan kan dit voor allerlei belangrijke thema’s nagegaan worden. Ik kies voor een thema dat vanwege de huidige christelijke moeite met geweld en straffende rechtvaardigheid bij de meeste gelovigen die ik ontmoet op z’n zachtst gezegd gevoelig ligt: het gericht. Heb ik het met mijn hoofdgedachte bij het rechte eind, dan komt het gericht niet alleen in het Oude Testament voor, maar óok in het Nieuwe, en is er eigenlijk maar éen verschil: degene die in het Nieuwe Testament het gericht voltrekt is Jezus Christus.

Voor en na Christus

In het Oude Testament belooft God regelmatig heil en zegen aan zijn volk, maar oefent Hij ook regelmatig gericht over zijn volk. God geeft voorspoed, maar Hij kan de welvaart ook wegnemen (Hos 2: 10v). In verreweg de meeste gevallen is de aanleiding daarvoor een collectief of persoonlijk kwalijk handelen, een gezamenlijk of individueel zondigen. Elk gericht is geadresseerd, afgestemd op de zonde in kwestie. Gerichten kunnen dus kleinschalig, maar ook grootschalig zijn, en van verschillende aard. En er kan een opbouw in zitten, een escalatie, nl. wanneer de zonde zich herhaalt. Zo is de geschiedenis van Israël met zijn latere koningen uitgelopen op de ballingschap. Dat was een gericht over een collectief, generaties lang zondigen. En zo komt er ook een laatste oordeel, een eindgericht in zicht, een ‘Dag des Heren’, voor elk mens, voor elk volk, en zelfs voor de mensheid. In dat gericht wordt het hele leven, individueel en collectief geoordeeld.

Velen menen dat God alleen in de oudtestamentische tijd een richtende God is: in Christus is Hij een genadige God, die niet oordeelt, maar vergeeft. Het Nieuwe Testament zegt toch dat niet beschuldiging, maar vrijspraak de kern van zijn toenadering is. Als de Heer komt, is het ‘niet als een storm, als een vloed, niet als een bijl aan de wortel (…) maar als een glimp van de zon, een groene twijg in de winter’ (Huub Oosterhuis, NLB 321). En heeft Jezus zelf niet gezegd: ‘Ik ben niet gekomen om de oordelen, maar om te behouden’ (Joh 3: 16v)?

Toch kan dit niet het hele verhaal zijn. De komst van de Messias wordt aangekondigd door Johannes de Doper met de oproep tot radicale omkering. Er is een gericht ophanden. ‘De bijl ligt aan de wortels’, roept de Doper. En als Christus komt, brengt zijn komst een oordeel in de wereld, een scheiding der geesten tussen hen die hem aanvaarden en hen die hem afwijzen (Joh 3:19v). Tenslotte, als hij wederkomt, zal het zijn ‘om te oordelen levenden en doden’. Hij zal bokken en schapen scheiden. En voor de tijd tussen zijn komst en wederkomst? Wanneer Johannes op Patmos zit[8] heeft hij een visioen: ‘Toen zag ik een engel (..) hij had een eeuwig evangelie dat hij bekend moest maken aan de mensen op aarde, uit alle landen en volken, van elke stam en taal. Luid riep hij: ‘Heb ontzag voor God en geef hem eer, want nu is de tijd gekomen dat hij zijn oordeel zal vellen’ (Openb 14:6). Evangelieprediking en oordeel gaan kennelijk hand in hand! In zekere zin is zelfs te zeggen, dat de wereldwijde prediking van het evangelie Gods laatste oordeel is. En hetzelfde is te zeggen van de Heilige Geest die volgens de profeten ‘in de laatste der dagen’ over jong en oud uitgestort wordt: Zij brengt tegelijk een oordeel (Joh 16:8).

Wat voor oordeel is dat? Hoe ziet het eruit? Als Jezus Christus het oordeel uitspreekt, zal hij dat doen zoals hij in de evangeliën heeft laten zien. Bv tegenover de overspelige vrouw, of de rovers die naast hem gekruisigd werden, of tegenover de farizeeërs op het tempelplein ‘in de laatste dagen’ van zijn leven. Veel wijst erop dat zijn discipelen gingen zien, dat God in Jezus’ leven en sterven het laatste oordeel over mensen heeft uitgesproken. Daar, bij het kruis, brak het einde van de geschiedenis aan. Allerlei tekenen wezen daarop (zie bv Mat 27:51v). God zal ieder mens oordelen zoals Christus daar gedaan heeft. En naar dit oordeel heeft God in de geschiedenis van Israel toegewerkt. Dit oordeel is vol barmhartigheid en innige ontferming (‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen’), dit oordeel is tegelijk vol van gerechtigheid (‘Vader, zij weten niet wat zij doen’: omdat dit helaas waar is, is vergeven ook terecht en kan alleen lijden en niet straffen rechtdoen aan de situatie).

God wil mensen inoefenen in het oordeel van Christus, door met hen een weg te gaan. Dat is een weg die in allerlei opzichten een herneming van de geschiedenis van het oude Israel zal zijn. In die geschiedenis is gaandeweg duidelijk geworden, dat God zo oordeelt, zo zal oordelen: als Christus. Waar Hij ‘milder’ oordeelt, of ‘strenger’, is dat of een mistekening van mensen, of een daad van God bedoeld om mensen vanuit het rechtvaardigheidsgevoel dat zij met hun omgeving (bv de omliggende volken) delen, mee te nemen naar dit definitieve oordeel. Belangrijke stappen op die weg zien we bij Jesaja als hij beseft, dat het geen zin heeft Israël nog meer te slaan (Jes 1:4v), of bij Hosea bij wie God uitroept dat Hij God is en geen mens en daarom nog liever zichzelf veroordeelt dan dat Hij mensen met zijn oordeel verdelgt (Hos 11: 9). Dezelfde stappen komen terug in de verhalen van het Oude Testament. Na Noach en de zondvloed zien we Abraham en zijn voorbede voor Sodom en Gomorrah. Na het oordeel van Jacobs oudste zonen zien we hoe Jozef op zijn beurt deze broers oordeelt. Na Samuels oordeel over Saul zien we de jonge David, hoe hij het gericht over Sauls koningschap uitvoert door voor hem uit te wijken en hem niet te doden. Hier zien we het Evangelie zichtbaar worden in de Thora.

Dus ook na Christus is Gods gericht in de levens van mensen en volken actueel en opvallend vergelijkbaar met de wijze waarop we het in het Oude Testament tegenkomen. Ook na Christus wil God mensen tot Christus brengen, om ook hen in te oefenen in het oordeel dat Christus voltrekt.

Onze kerkelijke situatie

Laat ik dit illustreren door kort naar onszelf, naar onze eigen kerkelijke geschiedenis van de laatste decennia te kijken. Velen zien de ontkerstening en de kerkverlating in de afgelopen generaties als een min of meer natuurlijk proces, waaraan niet te ontkomen is. Maar vanuit de geschiedenis van Israël belicht is er meer aan de hand. Europa is eens christelijk geworden, heeft het geloof uitgebouwd in haar hele culturele leven, maar heeft het ook weer van zich afgeworpen. Het Westen is ertoe overgegaan om op allerlei cultuurterreinen – politiek, wetenschap, kunst – niet meer boven alles God te zoeken, maar dat wat mensen in meerderheid kunnen inzien en beslissen. Dit proces, dat in traditionele kerken trager doorwerkt dan in de rest van onze cultuur, is in de laatste halve eeuw ook in de kerken zichtbaar geworden, en in versneld tempo. Zo gezien is geloofsverlies ook altijd geloofsafval, en is er bij alle ‘natuurlijke onontkoombaarheid’ ook schuld. Zij hebben Mij verlaten, klaagt God bij Jeremia, zij hebben bakken gehouwen die geen water houden (Jer 2:13).

Het corpus christianum is inmiddels grotendeels gesloopt. De overgebleven christenen zijn langzamerhand in een nieuwe woestijntijd aangekomen. Veel boeken over missionair gemeente-zijn getuigen hiervan.[9] Wat vaak ontbreekt in dergelijke karakteriseringen is dat wat juist bij de gelovige israëlitische ballingen zo sterk leefde: dat de nieuwe situatie een enorm verlies betekent. Met hartzeer en heimwee denken de ballingen aan het verloren Jeruzalem, aan de verwoeste tempel (bv in Ps 137). Een verlies dat bovendien door schuld ontstaan is (bv Klaagl 1:8), een schuld die in meerdere generaties is opgebouwd, ook al mogen kinderen niet voor de zonden van hun (groot)vaders opdraaien (Ezech 18). Israël is in ballingschap tot een verdieping van zijn geloof gekomen, maar alleen doordat het deze fouten erkende en zich, eindelijk, liet omkeren tot de Heer. Veel van wat in een geschiedenis met God was opgebouwd kon niet meer gered worden, de pijn daarover bleef bestaan. De ballingschapstijd is allereerst een boetetijd geweest. Waar dit stadium wordt overgeslagen kan de vernieuwing alleen maar oppervlakkig zijn.

En dat lijkt bij velen onder ons wel te gebeuren. De hoofdtoon in het nieuwe missionaire élan ligt op de uitdaging, het klinkt bijna avontuurlijk. Praktisch werkt dat veelal zo uit, dat nòg meer van het institutionele christendom gesloopt wordt. De traditie, de kerk, het Europese leven met zijn christelijke wetenschap, politiek en kunst: het wordt ook door veel christenen niet allereerst als een zegen gezien die nu verspeeld is, maar als een achterhaald verleden, waar vooral onderdrukking, onvrijheid en machtsmisbruik aan de orde waren (en die waren er inderdaad óók, zoals die er ook waren in de late koningentijd van Israël).[10] Wat op deze wijze vooral omarmd wordt is een nieuw heidendom, dat een meer natuurlijke, meer individuele èn universele menselijkheid lijkt te beloven dan het christendom, maar daarin haar eigen bedrieglijkheid niet doorziet.

[1] In de kerkelijke traditie is het Oude Testament vaak ook té gemakkelijk ‘naar Christus’ gelezen. Alleen als Israëls geschiedenis eerst op zichzelf gelezen wordt, is goed te zien waarin zij vooruitwijst.

[2] Voor treffende voorbeelden, en bezinning daarop, zie C.S.Lewis, Reflections on the Psalms.

[3] Het Oude Testament heeft een tegoed, maar vitaler nog dan Miskotte al meende in Als de goden zwijgen.

[4] Zelfs iemand als de atheistische Mark Twain, de schrijver van Tom Sawyer en Hucklyberry Finn, was hiervan onder de indruk: hij schreef een historisch werk over de maagd van Orléans.

[5] We vinden varianten van deze visie bij bv grote Duitse theologen uit de vorige eeuw als de nieuwtestamenticus Rudolf Bultmann en de dogmaticus Karl Barth. Barth spreekt van Israël als de gestalte van Gods gericht.

[6] Vgl Philip Hoedemaker die in 1889 een boekje schreef met de titel Het evangelie in het Oude Verbond.

[7] De mooiste leer over Christus, die deze twee lijnen tekent en laat zien hoe zij in Christus samenkomen, vind ik nog steeds W. A. Korff, Christologie. De leer van het komen Gods (19401).

[8] Eén van de Griekse eilandjes voor de Turkse kust, waar momenteel de stranden vol vluchtelingen zijn die naar Europa willen.

[9] Zie bv Vreemdelingen en priesters. Christelijke missie in een postchristelijke omgeving (2015) van Stefan Paas: allerlei kopjes verwijzen naar de situatie van diaspora (de joodse verstrooiing na het verlies van staat en land).

[10] Eén van de schaarse boeken over missionair gemeente die wel spreken van een oordeel van God in en over onze eigen recente geschiedenis is Wim Dekker, Marginaal en missionair. Kleine theologie voor een krimpende kerk (2011).