De Reformatie herdenken      

Klik hier op


Samenvatting van de twee CCIV-avonden
over Rome en Reformatie

ds Nico den Bok

1 Luthers bekering tot ‘het evangelie’

Op 31 oktober 1517 sloeg Luther 95 thesen aan de deur van de slotkapel in Wittenberg.[1] Aanleiding is de laatmiddeleeuwse boetepraktijk. De kerk schiep de mogelijkheid specifieke zonden goed te maken. Dat kon ook voor anderen gedaan worden, en het kon ook in geld worden uitbetaald (dat kon de paus gebruiken, de nieuwe Sint Pieter was in aanbouw). De gedachte achter deze boetepraktijk is dat na de doop, dus na de afwassing van alle zonden en het begin van de relatie met de Eeuwige, zonden die dan opnieuw gedaan worden niet zomaar vergeven kunnen worden; zij moeten ook goed gemaakt.

Deze visie op boete raakte verbonden met het vagevuur (purgatorium). Omdat veel mensen, ook als zij gedoopt zijn en geloven, toch niet heel serieus zijn in het tegengaan van hun zonden en zwakten, werd de gedachte van een loutering na de dood, die al bij kerkvaders voorkomt (vooral Augustinus), tot officiële kerkleer (1274). Ook kwakkel-christenen gaan naar de hemel, vanwege hun geloof in Christus, maar kunnen niet direct naar de hemel, vanwege de kwalijke gewoonten die ze hadden kunnen overwinnen. Ze moeten eerst gelouterd worden, in een pijnlijk transformatie of een achterstallige straf. Anderen konden daarbij helpen en de boete overnemen (betalen) en zo bijvoorbeeld voor familieleden de duur in het vagevuur verkorten.

Opvallend is dat de eerste vier thesen van Luther gaan over boetedoen (poenitentia). Opvallend is ook, dat Luther het besef van boete niet verzwakt, maar juist aanscherpt: boete kan niet worden afgekocht, het hele leven van een christen behoort boete te zijn.[2] De kerkelijke praktijk van afbetaling leidde er vaak toe, vond hij, dat boete – serieus zelfonderzoek en een even serieus streven naar verbetering in denken, verlangen en doen – vermeden wordt.

Nu kreeg het streven naar zelfverbetering bij Luther zelf een scherpe wending. Als augustijner monnik probeerde hij het perfecte christelijke leven te leven, door getijden te bidden, oversten te gehoorzamen, aalmoezen te geven etc. Maar waar het lukte maakte het hem trots in plaats van blij en waar het niet lukte maakte het hem wanhopig in plaats van nederig. Hij ontdekte dat zonde niet alleen zit in het niet naleven van Gods geboden (zoals bij de jongste zoon uit Jezus’ gelijkenis), maar ook in het wel naleven van de geboden (zoals bij de oudste zoon). De spanning liep bij Luther op, en de oplossing die hij vond was radicaal: geef het hele streven naar zelfverbetering op, het is titanisch en hopeloos, het versterkt je ego, dat juist moet sterven. Vertrouw op Christus dat hij jouw gerechtigheid is. Je gave zelf is nooit in jezelf, maar wel in hem te vinden.

Als je gelooft dat Christus voor jou geleefd heeft (en de goede mens was die God ook wil dat jij bent) en dat hij voor jou gestorven is (en daarmee de straf op jouw onwil en falen gedragen heeft), beschouwt God Christus’ gerechtigheid als de jouwe. Alleen dan is alles goed, want wij mensen zullen tot de laatste snik blijven zondigen en Christus is zondeloos. En alleen dan is er honderd procent zekerheid, want dan is het ‘alles is goed’ niet meer afhankelijk van ons gestuntel en onze zelfoverschatting.[3]

Luther laat dus de evangelische (ook oudtestamentische) eis ‘Wees dan volmaakt zoals uw hemelse Vader volmaakt is’ voluit staan. De wet (uit Thora en Bergrede) laat zien hoe wij behoren te leven. Maar voor de verwerkelijking van dit leven neemt Luther zijn toevlucht tot het sola fide: door geloof alleen, door geloof in Christus alleen, niet door werk, niet door eigen daden en inspanning.[4]

Luther, en met hem het hele protestantisme, verwierp het geloof in het vagevuur. Het is de moeite waard te luisteren naar de (nog dun gezaaide) hedendaagse protestanten die hierop terugkomen[5], zoals Jerry Walls.[6] Een wandaad kan vergeven worden, zegt hij, maar daarmee is de innerlijke oorzaak waaruit hij voortkomt nog niet weg en we zijn pas helemaal in orde als ook ons innerlijk helemaal in orde is. Luther stelt nu dat bij het laatste oordeel ons innerlijk in éen klap getransformeerd wordt, omdat Christus’ gave innerlijk en goede daden de onze zijn, in dit leven in geloof en in het komende leven in werkelijkheid. Maar, merkt Walls op, als dit van geloof alleen afhangt, zou ook Hitler, als hij zich vlak voor zijn dood bekeerd had, meteen het volle eeuwige leven krijgen, en krijgen kwakkel-christenen dezelfde gelukzaligheid als Franciscus of moeder Teresa. Doet dat de gerechtigheid niet tekort? Walls heeft een punt. Maakt het Christus’ genade niet goedkoop (Bonhoeffer)? Ligt hier niet een structureel protestants gevaar? Uitgerekend Paulus zegt (1Kor3), dat we door geloof gered zijn, maar dat daarmee nog niet gegeven is wat voor leven we na de redding hebben; dat hangt mede af van wat we vanuit ons geloof gedaan hebben. In Paulus’ beeld: als we geloven heeft ons huis een vuurvast fundament (geloof in Christus), maar dan maakt het nog altijd uit met welke materialen we op dat fundament bouwen – het vuur zal dat aan het licht brengen.[7]

 Illustratie bij Dantes Purgatorio

 

            Adriaen Pietersz. van der Venne, Zielenvisserij (1614); links zijn predikanten, rechts priesters aan het werk

2 Het driestromenland van de reformatie

Het is goed in gedachten te houden dat Luther met zijn reformatie, bij alle radicaliteit, in feite een middenweg bewandelde. Slechts enkele jaren na zijn doorbraak en na zijn breuk met Rome (1521), bleken er geestverwante reformatoren die verder wilden gaan, zo ver, dat Luther zich tegen hen keerde. Karlstadt bv, inspireerde tot de boerenopstand – Luther koos de zijde van de bisschoppelijke en keurvorstelijke legers die deze rebellie bloedig neersloegen. En ‘spiritualisten’ meenden, net als Luther, dat de wet een tuchtmeester of zelfs een kwelgeest is omdat hij ons toont wat wijzelf niet kunnen doen; maar anders dan Luther meenden zij, dat na Christus de wet is afgeschaft omdat de Geest van Christus ons van binnenuit leidt. Voor Luther bleef de wet wel degelijk nodig, niet alleen voor het openbare leven, maar ook omdat een mens die door geloof gerechtvaardigd is, niettemin een zondaar is en blijft.[8] En dan waren er nog de ‘wederdopers’ (‘anabaptisten’), zo genoemd omdat zij als kind door een priester gedoopt waren, maar volwassen geworden tot de overtuiging kwamen dat de ware doop de volwassendoop is en zich daarom opnieuw lieten dopen (naar hun eigen inzicht was dat: voor het eerst laten dopen, vandaar de naam ‘dopers’; ze werden ook wel ‘mennonieten’ genoemd, naar hun iets latere Nederlandse leider Menno Simons).[9] Met deze radicale hervormers wilde Luther óok niet meegaan, hij bleef hartstochtelijk de kinderdoop verdedigen.

Luther kreeg dus op twee fronten te strijden: tegen Rooms-katholieken en tegen radicale protestanten. Hetzelfde zien we een generatie later bij Calvijn. In zijn antwoord aan kardinaal Sadoleto, die hem pastoraal-dringend opriep om in de schoot van de moederkerk terug te keren, zegt dat hij dat niet kan doen zonder het evangelie te verloochenen en dat hij het evangelie verloochend ziet bij twee ‘sekten’: niet alleen bij Rome maar ook bij de Dopersen. Deze twee groepen hebben meer gemeen dan het op het eerste gezicht lijkt.[10]

Overigens hadden zij die de geschiedenis zijn ingegaan als de reformatoren – namelijk de vier bekende vertegenwoordigers van de middengroep in de reformatie: Luther, Calvijn, Zwingli en Bucer – onderling ook de nodige onenigheid. Luther meende bijvoorbeeld dat Zwingli ‘van een andere geest was’ dan hij als het gaat om de visie op het Avondmaal (daarin bleef Luther katholieker, dichter bij de transsubstantiatiegedachte).[11] Calvijn zag Luther als zijn geestelijke vader, maar verschilde qua temperament en theologische visie aanzienlijk van hem. Zo krijgt bij Calvijn de wet behalve de veroordelende, beschuldigende functie (‘de tuchtmeester die naar Christus drijft’) toch ook een positieve functie: de wet als ‘regel van de dankbaarheid’ voor dat wat Christus voor ons gedaan heeft.[12] In feite is de middenstroom van de Reformatie vertakt, er is een lutherse en een calvinistische (gereformeerde) traditie ontstaan. [13]

          Standbeeld Reformatoren in Genève

Kijken we nog wat breder om ons heen, dan zien we nog een andere reformerende beweging: die van de christen-humanisten. Deze beweging was enerzijds behoudender (ze wilde principieel in de katholieke kerk blijven), maar anderzijds vooruitstrevender (eigenlijk: antieker, ze wilde het voorchristelijke Grieks-romeinse ideaal van humaniteit hernemen). Ze was eerder begonnen en beoogde een meer intellectuele en geleidelijke hervorming. Enerzijds was ze verwant met de reformatie van Luther en Calvijn, maar anderzijds is ze daarvan los komen te staan. Vijftien jaar ouder dan Luther vond ook Erasmus, dat de laatmiddeleeuwse schooltheologie, waarmee zij opgroeiden, te ver van het leven en van de bijbel afstond. [14] De Rotterdammer liet zich inspireren door de Moderne Devotie (hij had in Deventer een deel van zijn opleiding genoten). Zijn academische hoofdwerk werd een reconstructie van de oorspronkelijke tekst van het Nieuwe Testament, in het Grieks, waarmee hij kon laten zien dat veel theologische discussies en kerkelijke geschillen gebaseerd waren op ongelukkige vertalingen van de Bijbeltekst in het Latijn. Toen Luther, door de keizer vogelvrij verklaard (1521), onderdook in de Wartburg en daar in drie maanden tijd het Nieuwe Testament in het Duits vertaalde, maakte hij dankbaar gebruik van Erasmus taalkundige vernieuwing. Al gauw werden Luther en zijn volgelingen vervolgd,  Erasmus hield zich afzijdig, maar kwam onder druk te staan; hij werd ervan beschuldigd voor de reformatorische molens het graan geleverd te hebben, hij moest duidelijker positie kiezen. Dat deed hij niet graag, en toen hij toch een werk tegen Luther schreef, koos hij een onderwerp waarvan hij verwachtte dat het niet in het brandpunt van de controverse zou staan: de vrije wil.[15] Daar vergiste hij zich lelijk in. Luther reageerde met De slaafse wil (of: De dienende wil), waarin hij principieel en radicaal tegenover Erasmus positie koos.[16] Volgens Erasmus was Luthers visie al eens officieel veroordeeld: op het concilie van Konstanz (1415). Luther koos onomwonden voor de veroordeelde visie (van Wyclif). De vrije wil is een fictie, zegt hij; wat wij ‘wil’ noemen is een ezeltje dat of door de duivel of door de Heilige Geest bereden wordt, het heeft niet zelf het vermogen daartussen te kiezen, zoals Erasmus bazelt. Alle dingen rusten in Gods hand, zij zijn zoals Hij wil.

Vanaf dit debat distantieert Erasmus zich van de reformatie. Een generatie later distantieert Rome zich van hem (dan is Rome inmiddels verwikkeld in een tegenoffensief tegen de protestanten, met name vanaf het concilie van Trente, 1545-1563).[17] Vanaf de tweede helft van de 15e eeuw worden christen-humanisten door protestanten èn katholieken bestreden. Erasmus’ tijd zou nog komen, maar dan grotendeels ontdaan van zijn christelijke karakter: in de Verlichting.

3 Gereformeerd

Toen Luther geen gehoor kreeg voor zijn evangelie bij de paus[18], wendde hij zich tot de Duitse vorsten, die graag wat onafhankelijker werden van de keizer (dat was toen de jonge, zeer katholieke Karel V). Velen van deze vorsten kozen voor de reformatie en werden de beschermers van de kerken en opleiding van de geestelijken. Dat was voor Luther een noodoplossing, maar is tot de dag van vandaag in Duitsland en Scandinavië blijven bestaan. De staat betaalt de predikanten. Hiermee bracht de reformatie een secularisering in het Europese denken in, samen met een nieuwe tweedeling van levensterreinen.[19] De kerk moet het evangelie prediken, vond Luther, de staat moet het materiële welzijn van mensen beschermen; beide staan onder God, maar de éen onder de openbare God (die zich in Christus heeft gemanifesteerd) en de ander onder de verborgen God (die de wet geeft en alles in zijn hand heeft). In zijn ‘tweerijkenleer’ stelt Luther, merkwaardig genoeg, dat in domein van de wereld mensen nog enige vrijheid hebben, bijvoorbeeld om de geboden na te volgen en bij overtreding gestraft te worden; in de relatie tot God is er die vrijheid niet. De christelijke liefde wordt naastenliefde, niet langer gericht op God, maar met God op de medemens en de wereld.[20]

De verhouding van politiek en religie die met name onder de invloed van Calvijn doorgevoerd werd, toen eerst steden en later ook landen voor zijn vorm van reformatie kozen, was in feite klassieker, minder ‘modern’, dan die van Luther. Zelf een vluchteling – een juridisch opgeleide humanist, die een bekeringservaring doormaakte en toen zijn geboorteland, Frankrijk moest verlaten – begon Calvijn in Genève als leider van een vluchtelingengemeente. Toen de stad overging tot de Reformatie, werd hij leider van een ministaat, waarin hij niet alleen alle religieuze zaken (zoals kerkdiensten), maar ook alle wereldlijke zaken (zoals de bestrijding van criminaliteit) probeerde te brengen onder het gezag van het evangelie en het Woord Gods. God is Heer over het hele menselijke leven, en niet over een deel daarvan! De eindregie over religieuze èn wereldse zaken moet daarom bij de religieuze leiding liggen – dat werd bij de reformator de kerkenraad. Nog later kwamen er ‘calvinistische’ of ‘gereformeerde’ staten, zoals de kersverse Nederlanden die zich onafhankelijk verklaarden van Spanje. Al in Genève zien we dat de man die zelf ooit een vervolgde was, kon overgaan tot vervolging. Het hardste voorbeeld is wel de veroordeling en verbranding van de Spaanse arts Michael Servet als ketter.[21] Een vergelijkbare verschuiving maakten de Lage Landen later door, toen protestanten, jarenlang door de katholieke overheden vervolgd, de politieke macht kregen en op hun beurt vervolgers werden van wederdopers[22] en remonstranten.

Er was wel een verschil: een volk ‘geboren uit het zaad der martelaren’ wilde zelf geen martelaren maken, wilde mensen niet omwille van hun geloof doden – met de Unie van Utrecht (1579) kwam de eerste relatieve godsdienstvrede in Europa tot stand. Anderzijds, zij die voor hun geloof hun leven gaven konden moeilijk accepteren, dat er een ander geloof beleden werd; dus bleven zij andersgelovigen wel weren (bijvoorbeeld discrimineren of desnoods verbannen). Rooms-katholieke erediensten moesten voortaan in schuilkerken gehouden worden. Zo werd Nederland het meest tolerante land in Europa, hoewel het nog lang niet de volle vrijheid van godsdienst had. Al pleitten christen-humanisten als Coornhert aan het eind van de 16e eeuw daarvoor, die stap werd pas in de 19e eeuw gezet, paradoxaal genoeg door liberalen èn neocalvinisten. Niet Kuyper, maar Hoedemaker vertegenwoordigde aan het einde van de 19e eeuw het 17e eeuwse besef van de verhouding van kerk en staat. Dat besef vinden we bijvoorbeeld in artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (éen van de drie Protestantse belijdenisgeschriften, geschreven in 1561): de staat heeft haar eigen terrein, het materiële, maar is een ‘staat met de bijbel’ die de ware godsdienst beschermt en bevordert.

Met de tolerantie was ook een seculariserende tendens ingezet. In de nieuwe, Nederlandse situatie kon iemand weliswaar niet meer om religieuze redenen, maar nog wel om politieke redenen geëxecuteerd worden. Er kon geen Servet meer komen, maar wel een Oldenbarneveld. Met de opkomst van moderne staten en hun soevereiniteit is dit alleen maar sterker geworden. Dat betekent dat een vergrijp op het tijdelijke en daarom minder belangrijke levensterrein (de relatie tussen mensen en zaken en tussen mensen en mensen, het aardse leven) zwaarder gestraft wordt dan een vergrijp op het definitieve en daarom belangrijker terrein (de relatie tussen mensen en God, het eeuwige leven).[23] Het ‘God boven alles’ van het eerste Grote Gebod kan politiek niet meer verzilverd worden.[24]

In de generaties na Calvijns dood (1564) zien we de vorming van de gereformeerde orthodoxie, niet alleen in haar levenspraktijk, maar ook in haar theologische visie. Het laatste gebeurt vooral door een strijd tegen twee groeperingen: tegen de socinianen en, iets later, tegen de Arminianen.[25] De socinianen (vernoemd naar Fausto Sozini, een italiaan die vooral vanuit Polen veel invloed kreeg) waren eveneens radicale reformatoren. Net als Desiderius Erasmus, Maarten Luther en Menno Simons wilden ook zij terug naar de bijbelse leer; maar hun benadering was vooral rationeel: veel van wat in de latere kerkelijke theologie ontwikkeld was, werd niet alleen onbijbels geacht, maar ook in strijd met gezond verstand. De gedachte dat God mens geworden is, bijvoorbeeld, is volgens hen eerder een mythologisch dan een bijbels gegeven, en in de traditionele uitleg van Jezus’ dood (als genoegdoening) was er een heidens element binnengeslopen, namelijk dat er geofferd moet worden. Daartegenover bleven de gereformeerden naast Rome staan in hun vasthouden aan incarnatie en zoendood. God was mens geworden om de onontkoombare straf op onze zonden te dragen. Gods is rechtvaardig en eist die straf, maar Hij is ook barmhartig en biedt in Jezus zichzelf, plaatsvervangend, als uitweg.

In het gereformeerde protestantisme was er éen theologisch thema dat steeds heftiger bestreden en verdedigd werd: de predestinatie. De aanzet daartoe ligt in Luthers visie. Luther acht geloof in Christus, die zijn gerechtigheid aan ons schenkt, voldoende om het eeuwig leven te krijgen. Dat betekent wel, dat dit ‘zaligmakende’ geloof noodzakelijk is om eeuwig leven te krijgen. Zij die niet of anders geloven, en zo blijven tot hun dood, gaan dus naar de hel (het alternatief van een vagevuur is niet meer beschikbaar). Een kritische vraag is dan, of Luther hiermee eigenlijk niet stelt dat geloven het enige, laatste, en meest beslissende werk is, dat van mensen vereist wordt om eeuwig leven te krijgen. Bij Luther zien we twee gedachten waarmee hij poogt te ontsnappen aan deze consequentie. Geloven is geen activiteit, geen inspanning, laat staan prestatie, maar een ontvangen: het ophouden van de bedelhand. En, ook geloof is een gave van God, die Hij sommigen geeft en anderen niet, en wel zo, dat Hij haar sommigen effectief geeft en anderen effectief niet: juist omdat God dat allemaal alleen bepaalt, is er geen verdienste aan menselijke zijde, zelfs niet in het geloven. De prijs van deze oplossing is wel, dat God alles veroorzaakt of, toegespitst op de laatste bestemming van mensen: een dubbele predestinatie. Deze conclusie vinden we bij de opvolger van Calvijn in Genève, Beza. Calvijn zelf was aanvankelijk terughoudender, maar liet zich uitdagen door de polemiek met de Friese theoloog Pighius.[26]

In Nederland tekende Arminius protest aan tegen deze ontwikkeling in de gereformeerde theologie, maar zijn visie werd door de – inmiddels genuanceerder geworden – ‘calvinisten’, zoals zijn Leidse collega-professor Gomarus, scherp afgewezen. Na de onverwachtse dood van Arminius stelden een aantal volgelingen een Remonstrantie (verzoekschrift, vandaar dat Arminianen ook wel remonstranten worden genoemd). Na tien jaar werd de strijd beslecht op de Synode van Dordt (1618-1619); de contraremonstranten wonnen. Vanuit de 20ste eeuwse reactie op het (kuyperiaanse) neocalvinisme van de 19e eeuw is wel beweerd, dat de gereformeerden vanaf Dordt deterministen waren. De enige die vrij is, is God, al het andere wordt alleen door God bepaald. Recent onderzoek heeft onmiskenbaar duidelijk gemaakt, dat dit beeld niet klopt.[27] De meeste gereformeerde denkers, zoals Voetius of Turrettini, houden vast aan de menselijke keuzevrijheid. De omslag naar determinisme komt bij moderne denkers als Spinoza (die zij bestrijden) en bij latere gereformeerde theologen zoals Jonathan Edwards.

 Synode van Dordrecht

De posities lagen soms wonderlijk door elkaar. Zo verdedigde Hugo de Groot tegen de socinianen het strafkarakter van Christus’ dood, maar werd hij niet lang daarna vanwege remonstrantse ideeën opgesloten in Slot Loevestein. Hij is trouwens éen van de eersten die een recht (jurisdictie) ontwikkelde dat losgekoppeld was van religie, vooral op het toen nog onontgonnen vlak van internationale betrekkingen. Hij luidde een passie in, die in de Verlichting dominant geworden is: een einde maken aan de vele godsdienstoorlogen die met de reformatie begonnen waren. Vrede kan niet op religie gebouwd worden; er moet een algemeen-menselijke basis voor gezocht worden.

4 Reformatie-herdenking

De Reformatie heeft een aantal paradoxale effecten gehad. Zij wilde geen nieuwe kerk stichten, maar de bestaande kerk reformeren. Toch is er een nieuwe kerk ontstaan, en niet éen, maar uiteindelijk tientallen.[28] Parallel hieraan: de Reformatie wilde het ene Woord van God, de bijbel en haar boodschap centraal stellen. Maar al gauw begon ‘de bijbelse of evangelische leer’ zich te vermenigvuldigen, mèt het aantal kerken.

De Reformatie heeft het gezag van kerkelijke leiding, ook van concilies, een slag toegebracht, niet om elk gezag verdacht te maken (zoals later, vanaf de Franse revolutie), maar om het hoogste gezag in religieuze zaken alleen bij de bijbel te leggen. Er is wel gezegd dat protestanten een papieren paus hebben gecreëerd. De paradox is dat vooral in de protestantse traditie de bijbeluitleg uiteen waaierde in onderling strijdige interpretaties en seculariseerde.

De Reformatie wilde de hele christenheid vernieuwen, maar kreeg slechts een deel van de christenen mee, met als effect: verzuiling, het ontstaan van groepen die zich tegenover elkaar profileren. Ook waar dat niet meer met wapens werd gedaan, werd het met andere middelen doorgezet en met langdurige gevolgen. Na de Reformatie begint het tijdperk van de confessies: elk kerkgenootschap heft zijn eigen vaandel, stelt zijn eigen geloofsbelijdenis op.[29]

Deze ‘confessionalisering’ van het christendom is, ondanks de tegenbeweging van de laatste eeuw, de oecumenische beweging, nog steeds niet voorbij. Officieel liggen bij de nu bestaande kerken de breekpunten van indertijd nog steeds op tafel. Zo erkent de PKN nog steeds de Heidelbergse Catechismus (1563) als belijdenisgeschrift; daarin wordt de ‘paapse mis’ een vervloekte afgoderij genoemd (Zondag 30).[30] En het Vaticaan heeft ook na ‘het progressieve concilie’ van Vaticanum II (1962-1965) formeel geen afstand genomen van Trente; en dat zal ook niet gauw gebeuren omdat Rome in de 19e eeuw zichzelf (de kerk, de paus in officiële uitspraken) onfeilbaar heeft verklaard[31] – in ongeveer dezelfde tijd dat sommige orthodox-protestantse groepen de bijbel onfeilbaar verklaarden.[32]

Een vierde paradox: de Reformatie heeft het hele leven willen heiligen, maar in feite tot een tweedeling van het leven geleid. Bonhoeffer zei: Toen Luther het klooster uitging, heeft hij de wereld tot klooster gemaakt. De reformatie wilde het hele leven onder het beslag van Gods Woord brengen. Maar zij bracht in meerdere opzichten de secularisering of zelfs ontheiliging van het leven, onder meer met een visie op twee rijken en een beginnende scheiding van kerk en staat. Een strenge werkethiek, verbannen uit de relatie tot God, richtte zich met des te meer ijver op de wereld. Ironie van de geschiedenis – rond 1900 stelde Max Weber de bekend geworden these op, dat het calvinisme de geestelijke vader van het kapitalisme is.

Een laatste paradoxale ontwikkeling. De Reformatie ging van start met een herontdekking van het evangelie, maar lijkt uitgelopen op het tegenovergestelde standpunt. Vele hedendaagse protestanten hebben het ‘niet door goede werken maar door geloof alleen’ bewust of onbewust vervangen door ‘niet door geloof maar door goede werken alleen’. Ze menen dat het, ook in Gods ogen, niet aankomt op wat je gelooft of niet gelooft, maar op wat je doet of laat met betrekking tot medemensen.[33] Dit laatste is zeker ook een gevolg van Luthers hervorming; immers, goede werken, als ze nog een plaats hebben, zijn daden van naastenliefde alleen.

Toen Luther het onverwachtse succes van zijn hervorming zag, maar ook haar eerste uitwassen, schreef hij aan Erasmus, die al deze onrust en opstand niet met de christelijke liefde kon verenigen: Dit tumult is uit God. Luther voelde zich als een profeet, die van Godswege de knuppel in het hoenderhok moest gooien.[34] Veel protestanten die op dit moment terugkijken op de laatste vijf eeuwen, kunnen hem daarin niet volgen. Was de Reformatie de hervorming die de kerk van Europa zo broodnodig had, of was ze een bedrijfsongeval waarvan de rampzalige gevolgen ons nog steeds parten spelen?[35]

Zelf denk ik dat de laatmiddeleeuwse kerk zeker hervorming nodig had, maar dat de reformatoren op een aantal punten het mes te diep in het zieke lichaam hebben gezet. Het machtsmisbruik van de kerk en de aflaathandel, om maar twee praktische voorbeelden te noemen, waren inderdaad ‘uit den boze’. Ook theologisch was er veel mis, zoals het beeld van de volstrekte, willekeurige vrijmacht van God. Maar daartegenover zijn de bekende sola’s eigenlijk net te veel van het goede.[36] In de visie op rechtvaardiging viel de liefde tot God weg en werd de christelijke liefde als uitvloeisel van geloof gereduceerd tot naastenliefde. In de visie op de mens ging het zondebesef ten onrechte even diep als de schepping.[37] In de predestinatieleer van de reformatoren van het eerste en tweede uur was er een onchristelijk determinisme werkzaam.[38] Onder meer met de verwerping van het vagevuur kwam er in de visie op Gods gerechtigheid een zekere willekeurigheid. Kortom, de grote schoonmaakijver, gedreven door het virulent geloof in Gods vrijmachtige genade, heeft hier en daar een kind met het badwater weggespoeld. Daarnaast wezen de Reformatoren ook net teveel van de radicale reformatie af; zij bleven dingen met Rome delen die eveneens hervorming verdienden, bijvoorbeeld in de theologie en praktijk van de doop.

NOTEN  (voor wie nog wat meer wil weten of lezen):


[1] Eén van de beste biografieën over Luther is nog steeds Heiko Oberman, Luther. Mens tussen God en duivel, Kok: Kampen 1988. Een heel leuke introductie tot Luther biedt De klokkenluider van Wittenberg. Maarten Luther en de Reformatie, een stripboek gepubliceerd door Uitgeverij Jes! Zoetermeer 2016 (een ETF-student is éen van de tekenaars/schrijvers).

 

[2] Opmerkelijk: Franciscus, van wie Luther niet veel moest hebben, wilde ook een leven in ‘penitentie’. Hij zag dat als een teruggeven aan God van alles wat we ten onrechte als ‘van onszelf’ beschouwen. Luther (zie bv zijn Romeinen-commentaar) zag het vooral als een leren beseffen hoe diep er van alles verkeerd zit in ons.

 

[3] Voor een uitvoeriger beschrijving van Luthers visie, zie mijn artikel ‘Recht voor God staan. Een peiling naar een brandpunt van protestantse spiritualiteit’, in: Wapenveld 59 nr 6 (2009) 30-37.

 

[4] De Reformatoren braken met Rome niet op éen punt, maar op vele theologische en praktische punten, zoals schrift en traditie, kerkelijke ambten en sacramenten. Voor het hele scala, beschreven vanuit kritisch-reformatorisch perspectief in de tijd van de reformatie zelf, zie Marnix van St. Aldegonde, De bijenkorf der heilige Roomse kerk, De Groot: Goudriaan 1973.

 

 

 

 

 

 

[5] Opvallend is dat de meeste rooms-katholieke theologen van de vorige eeuw zwijgen over het vagevuur, of er alleen heel terughoudend over spreken (Guardini, Ratzinger). Ook in het uiterst kritische boek van Jacques Maritain, Luther (vert. Gijs Bertels, De Gemeenschap: Utrecht 19272) wordt het vagevuur niet genoemd. Overigens is dit boek een goede representant van een heersende katholieke visie, dat Luthers in wezen ketters is.

 

 

 

 

 

 

[6] Zie zijn Purgatory. The logic of total transformation, Oxford University Press: Oxford 2011. Voor een breder beeld van Walls visie, zie zijn Heaven, Hell and Purgatory: Rethinking what matters most, Brazos press 2015.

 

 

 

 

 

 

[7] Deze vuurproef begint al in dit leven, met het werk van de Heilige Geest, en wordt voltooid in het laatste oordeel. Het beeld van het huis zegt dan in elk geval, dat onze daden verschil maken voor de staat die we in de hemel of het Koninkrijk zullen krijgen. Maar protestanten wezen niet alleen de gedachte af dat we in dit leven heilig(er) kunnen worden, ze wezen ook gradaties in hemelse heiligheid af. Zij die Paulus’ huis zagen als beeld (niet van het vagevuur maar) van het laatste oordeel en de levensstaat daarna, moesten die gradaties natuurlijk wel aannemen. De meeste protestanten zagen het echter als beeld van christelijk leven vóor het laatste oordeel, m.n. gereformeerden (en Methodisten) met hun nadruk op de levensheiliging. Maar als dit beeld niet doorgetrokken wordt in het Oordeel, komt dat Oordeel als een merkwaardige sprong in Gods gerechtigheid.

 

 

 

 

 

 

[8] Vgl. zijn beroemde formule: een mens is tegelijk een rechtvaardige èn een zondaar (simul justus et peccator).

 

 

 

 

 

 

[9] Menno Simons schreef Dat fundament des christelycken leers, een programmatisch boek voor de doperse beweging (zie de mooie uitgave van Martinus Nijhoff: Den Haag 1967). Opvallend is dat ook in dit boek de boete voorop staat: de Goede Boodschap wordt altijd voorafgegaan door de roep van Johannes de Doper.

 

 

 

 

 

 

[10] Zie John Calvin & Jacopo Sadoleto, A Reformation Debate, Baker Books: Grand Rapids 19762, 61. Calvijn schreef ook tegen de anabaptisten een traktaat, waarin hij de kinderdoop verdedigde, en later, in de Institutie geeft hij een kritische bespreking van Menno Simons.

 

 

 

 

 

 

[11] Transsubstantiatie: op het moment in de eucharistie waarop de priester de woorden ‘Dit is Mijn lichaam’ uitspreekt, wordt het brood veranderd in het lichaam van Christus. Zwingli zei: het brood blijft brood, het wordt (niet meer dan) een teken van Christus’ lichaam, dat in de hemel is en blijft.

 

 

 

 

 

 

[12] De uitwerking van de reformatie is in elk land anders. Duitsland en Scandinavië worden overwegend luthers, de noordelijke Nederlanden worden calvinistisch, Engeland wordt anglicaans (na Hendrik VIII).

 

 

 

 

 

 

[13] Oberman, een gerenommeerd reformatiekenner, spreekt in zijn laatste postuum verschenen boek van ‘Twee reformaties’, de lutherse en de calvinistische. De calvinistische tak is verder gesplitst. Om alleen de hoofdlijn te noemen: van de gereformeerde kerk in Nederland, die vanaf 1816 Hervormde Kerk heette, splitste zich een groep af (Afscheiding, 1834), die later samenging met een tweede groep die zich afsplitste (Doleantie, 1886) en zo de Gereformeerde Kerken in Nederland vormde, waarvan in 1944 de Vrijgemaakte Kerken afsplitsten.

 

 

 

 

 

 

[14] In 2016 is Erasmus herdacht omdat toen 500 jaar geleden zijn ‘Instrumentum’ verscheen, zijn kritische editie van de Griekse Nieuwe Testament met bijbehorende taalkundige kanttekeningen. Er waren tentoonstellingen in Gouda (waar hij is opgegroeid) en in Bazel (waar hij begraven is). Een nog steeds zeer lezenswaardige biografie over Erasmus is de bekende studie van Johan Huizinga.

 

 

 

 

 

 

[15] Een helder geschreven en toegankelijke brochure over dit thema is: Wim Janse, Vrij of gedwongen? Erasmus, Luther en Augustinus over de vrije wilskeuze, Willem de Zwijger Stichting 2004.

 

 

 

 

 

 

[16] In het Latijn luidt de titel: De servo arbitrio – ‘servus’ kan een negatieve, maar ook een positieve betekenis hebben. Luthers punt is: de wil dient altijd, recht of slecht.

 

 

 

 

 

 

[17] Onlangs is ook Trente herdacht (2013). Pas in de 20ste eeuw is er officiële toenadering tussen Rome en Reformatie. Zie bv W. Kasper, Martin Luther. Eine ökumenische Perspektive, Patmos Verlag 2016, en W. Pannenberg, Lehrunterscheidungen – kirchentrennend? Band I, Herder/Vandenhoeck&Ruprecht, 1986, met de officiële documenten van de Oecumenische Commissie over ‘de verwerpingen in de reformatorische belijdenisgeschriften en leerbeslissingen van het concilie van Trente, die de huidige partner niet meer treffen’. Daar is een gemeenschappelijke verklaring over rechtvaardiging, sacramenten en ambt uit voortgekomen (1981).

 

 

 

 

 

 

[18] Luther verloor zijn vertrouwen in concilies, maar bleef tot zijn dood hopen op een evangelische paus.

 

 

 

 

 

 

[19] Als de scheiding tussen kerk en staat (religie en politiek) maar ver genoeg doorgevoerd wordt, ontstaat er weer éen rijk. Een consequent profane wereld en een consequent sacrale wereld zijn nauwelijks van elkaar te onderscheiden, even weinig als pantheïsme en atheïsme.

 

 

 

 

 

 

[20] Hierover schrijf ik in ‘Breng in mij de liefde op orde. Een peiling van protestants denken vanuit een augustijns idee’, verschijnt in Tijdschrift voor theologie, december 2016.

 

 

 

 

 

 

[21] Om zijn veroordeling van Servet is Calvijn ook aangevallen, m.n. door christen-humanisten en vooral door Sebastian Castellio. In de 20ste eeuw heeft de bekende Duitse schrijver Stephan Zweig hierover een novelle geschreven, een keiharde (ook unfaire) afrekening met Calvijn: Ein Gewissen gegen die Gewalt (19361). Servet behoorde overigens tot de zgn. ‘anti-trinitariërs’, een andere groep radicale reformatoren. Zij wilden de kerk óok hervormen op het punt van de Triniteit omdat zij geloofden dat deze visie op God, een dogma van de vroege kerk, niet alleen onbijbels, maar ook tegenstrijdig was.

 

 

 

 

 

 

[22] Een belangrijke reden was dat wederdopers o.l.v. Jan van Leiden in 1533-1534 in Münster het Koninkrijk der hemelen hadden gevestigd; dat liep uit op allerlei excessen, waaraan uiteindelijk een bloedig einde is gemaakt. De dopersen zelf (zoals Menno) hebben zich al snel van Münster gedistantieerd en werden zelfs de eerste pacifistische christelijke groepering, maar de smet bleef op hun naam.

 

 

 

 

 

 

[23] Vgl. Gregory Brad, The unintended Reformation. How a religious revolution secularized society, The Bellknap Press: Cambridge Ms/London 2015. Deze studie laat zien dat de reformatie onbedoeld vijf seculariserende werkingen op het intellectuele en maatschappelijke leven in Europa heeft gehad.

 

 

 

 

 

 

[24] Paulus zegt dat het ‘natuurlijke’ voor het ‘geestelijke’ komt (1Kor15:46), maar hij bedoelde dit in volgorde, zeker niet in rangorde. Na de ratificatie van godsdienstvrijheid kan een misdaad tegenover de staat bestraft worden, zelfs met de dood, een misdaad tegenover God niet meer. Met het belonen van prestaties was al eerder een niet onvergelijkbare boedelscheiding ingezet.

 

 

 

 

 

 

[25] Arminius legde in 1608 een Verklaringhe voor de Staten Generaal in Den Haag af (zie de editie van G.J. Hoenderdaal, De Tijdstroom: Lochem 1960). In deze 17e eeuwse tekst geeft Arminius zijn positie over de predestinatie in afbakening van die van tijdgenoten.

 

 

 

 

 

 

[26] Calvijns boeken Over de knechtschap van de vrije wil en De eeuwige predestinatie zijn beide tegen Pighius gericht. Zie G. Melles, Albertus Pighius en zijn strijd met Calvijn over het liberum arbitrium, Kok: Kampen 1973.

 

 

 

 

 

 

[27] Deterministisch, dat was nog de conclusie van C. Graafland, Van Calvijn tot Barth. Oorsprong en ontwikkeling van de leer der verkiezing in het Gereformeerd Protestantisme, Boekencentrum: Zoetermeer 1987. Recent onderzoek uit Utrecht (Andreas Beck, Antoon Vos, Martijn Bac e.a.), Grand Rapids (Richard Muller) en Leuven (Gert Jan van den Brink, Philip Fisk) heeft aangetoond dat de grote gereformeerde theologen het niet-deterministische denken van de augustijns-franciscaanse traditie volgden.

 

 

 

 

 

 

[28] Er zijn later ook wel herenigingen gekomen, zoals in Duitsland in de 19e eeuw toen de gereformeerden en Luthersen de Evangelisch-lutherische Kirche vormden, of in 2004 in Nederland toen Hervormden, Gereformeerden en Luthersen samengingen in de Protestantse Kerk in Nederland. Bij een hereniging gingen overigens vaak kleinere groepen niet mee en vormden een eigen kerkgenootschap, zoals in 2004 de Hersteld Hervormde Kerk.

 

 

 

 

 

 

[29] Hetzelfde gebeurde op kleinere schaal na de reformatie van Kuyper in de eerste helft van de 20ste eeuw.

 

 

 

 

 

 

[30] Dit oordeel is amper milder dan dat van Luther die de paus de antichrist heeft genoemd, of dat van Erasmus die dezelfde paus in zijn satirisch stuk Julius voor de hemelpoort door Petrus beslist liet afwijzen.

 

 

 

 

 

 

[31] Daartegenover zijn christenen uit de Reformatie tot een chronische kritiek op, of zelfs verdachtmaking van, de kerk gekomen, waardoor zij vaak even onvruchtbaar werden in gesprek met de opkomende moderniteit.

 

 

 

 

 

 

[32] Dit laatste tegenover ‘historisch-kritisch’ onderzoek dat de bijbel als alleen-maar mensenwerk begon te zien.

 

 

 

 

 

 

[33] Zie verder mijn lezing ‘Zestigers en zeventigers’ van 30-11-16, rondgemaild aan de deelnemers.

 

 

 

 

 

 

[34] Luther verwachtte in zijn dagen het eind der tijden; in zijn optreden kwam een ‘apocalyptische’ trek.

 

 

 

 

 

 

[35] Een zeer recent voorbeeld van de laatste inschatting is Kees van Ekris, ‘Kijk eens wat er in Rome gebeurt’, in Christelijk Weekblad 14 oktober 2016.

 

 

 

 

 

 

[36] Ik denk vooral aan het sola fide, sola scriptura en sola gratia. Daarnaast zijn er: solo Christo en Soli Deo gloria.

 

 

 

 

 

 

[37] Vgl. de eerste van de vijf karakteristieken van het Calvinisme volgens de bekende afkorting TULIP: Total depravity, Unconditional election, Limited atonement, Irrisistable grace, Perseverance of the saints.

 

 

 

 

 

 

[38] Dit reformatorische determinisme is zeker ook een reactie op het beeld van de willekeurige God van de late middeleeuwen. Paradoxaal genoeg namen de reformatoren van dat godsbeeld het centrale aspect van soevereine vrijmacht over. Daarin waren ze kennelijk toch ook kinderen van de vroegmoderne tijd. Bij Calvijn is het determinisme overigens minder dan bij Luther, al verwerpt ook hij belangrijke onderscheidingen in Gods willen (tussen intentie en uitvoering, en tussen willen en toelaten) waardoor alles wat er in de schepping gebeurt eigenlijk door God gedaan wordt.

 

 

 

 

 

 

organisatie avond Henk-Jan Rebel Ben Budding

pijl links